“Als water dat wegloopt verga ik, alsof mijn gebeente is ontwricht. Mijn hart lijkt gesmolten tot was.” (psalm 22, vers 14). Om een glimp van de waarheid te ontvangen zullen we moeten ervaren dat alles in ons vloeibaar geworden is, dat vormen niet op voorhand door een eeuwige wet bepaald zijn, maar dat de mens die voor zichzelf moet scheppen, elk uur, elk moment…
Onze taak is precies datgene waartoe de psalmist oproept: de vaste structuur die substantie geeft aan ons oude ik laten vermorzelen, het hart laten smelten in ons binnenste. “Aan gene zijde van zijn bestaan in de tijd moet de mens voor zichzelf zowel oorzaken als doelen scheppen…”
Omdat deze tekst alles te maken heeft met mijn eigen jarenlange impasse, begin ik met deze regels van de Joods-Russische schrijver Lev Sjestov. Met die impasse werd ik voor het eerst geconfronteerd toen een godsdienstleraar op het gymnasium een fragment voorlas uit De Gebroeders Karamazov van Dostojewski. Het ging over doodgemartelde kinderen en over de onmacht om, oog in oog met zulke verschrikkingen, te kunnen geloven in de zin van het bestaan.
Daarover gaat mijn tweede tekst. Het is een citaat van Belinski, de Russische literatuurcriticus uit de negentiende eeuw. Sjestov maakte het tot kerntekst van zijn boeiendste essay over Dostojewski:
“Zelfs wanneer ik de hoogste trede van de ladder van de ontwikkeling bereikt zou hebben, zou ik daar rekenschap vragen over alle slachtoffers van het leven en de geschiedenis… Anders zou ik mij nog liever halsoverkop naar beneden werpen vanaf die hoogste trede. Ik wens het geluk nog niet voor niets, als ik in mijn geest geen rust zou hebben over ieder van mijn broeders en zusters in den bloede. Men zegt wel dat disharmonie de voorwaarde is voor harmonie. Misschien is dat heel plezierig voor mensen die van muziek houden, maar absoluut niet voor degenen die gedoemd zijn door hun lot uitdrukking te geven aan de disharmonie”.
Kunnen wij de verdoemden liefhebben? Het is deze versregel van Baudelaire, die Sjestov in dit verband aanhaalt en die volgens zijn biograaf zijn lijfspreuk was. Kunnen wij de verdoemden liefhebben, wat we ook onder het begrip verdoemden verstaan? Het is deze onmogelijke vraag of muur waarop we logischerwijs te pletter lopen.
Precies hier kan de waarheid van Sjestovs regels over psalm 22 tot ons doordringen. Durven wij oog in oog met deze vraag toch te geloven in ons verlangen dat uiteindelijk alles goed komt voor iedereen, een verlangen dat zich ‘onloochenbaar, onweerstaanbaar’ aan ons opdringt, zoals mijn eerste zenmeester Masao Abe het ooit verwoordde? Liggen in dit geloven en verlangen niet het hart van het leven zelf, dat steeds opnieuw door onze begrenzing en verlamming heen breekt?
Nee, geloven, verlangen en compassie zijn niet de machteloze emoties waarvoor ze vaak worden aangezien omdat we alleen vertrouwen op wat we kunnen checken en staven met wetenschappelijke bewijzen. Integendeel, ze zijn als het schreeuwen van Job, waarover zowel Dostojewski als Sjestov schrijven dat daardoor alle muren van de logica zullen instorten. Ze zijn de uitdrukking van het ‘scheppen aan gene zijde van zijn bestaan waar de mens voor zichzelf zowel oorzaken als doelen moet scheppen’, waarover Sjestov spreekt in zijn tekst over psalm 22. Ze zijn ons diepste gebed.
“Dat deze bede altijd dieper het bestaan mag doordringen, steeds meer uit het hart mag komen en steeds dieper werken mag”. (Boeddhistische tekst over het Grote Mededogen)
Ton Lathouwers is één van de meest liberale zenleraren in het Nederlandse taalgebied. Als grondlegger en leidsman van Maha Karuna heeft Ton Lathouwers inmiddels honderden zenweekends en sesshins begeleid, altijd vanuit de benadering dat het niet om de methode gaat, maar om de ontmoeting van hart tot hart.