In het tweede deel van deze serie over de relatie tussen de kwantumfysica en de madhyamikafilosofie hebben we gezien dat de moderne tijd, die begint met de ontwikkeling van de wetenschap, een revolutie van het wereldbeeld teweegbracht waarbij het hiërarchische beeld van de wereld veranderde in een wereld van individuen. De wereld veranderde bovendien van een eindige ruimte, begrensd door het rijk der goden en de hemel in een oneindige ruimte. Hierdoor verandert de manier waarop de mensen hun leven ervaren en ook hun ideeën over de zin van hun bestaan.
Subjectivisme
Volgens Kant is dus elk individu de bron van zijn eigen voorstelling en van zijn eigen verschijnende wereld. Elk individu is dus de bron van zijn eigen bestaansrecht, de verschillen tussen de mensen zijn niets dan schijn en in wezen zijn we daarom allemaal gelijk. Iedereen is nu het centrum van zijn eigen wereld. De wereld is oneindig geworden, zij wordt niet meer door een hogere werkelijkheid begrensd. Giordano Bruno was in het 1600 al op de brandstapel terecht gekomen, onder andere door zijn visie dat het heelal oneindig is en oneindig vele werelden bevat. Het model van de oneindige bol is binnenste buiten gekeerd: het centrum is nu overal en de omtrek nergens.
Was in het oude model ongelijkheid natuurlijk en nuttig, nu wordt het een bedreiging van de bestaande orde. Vanaf de 19e eeuw staat het leven in de westerse maatschappijen in het teken van de emancipatie, het bestrijden van de ongelijkheid. Men wil de adel haar verheven positie ontnemen en het volk verheffen. Het protestantisme en de filosofie van Rousseau werden de richtlijnen voor de nieuwe toekomst, het paradijs van de gelijkheid. Ieder mens was immers voor God gelijk? Wat iemand is werd niet meer bepaald door zijn plaats in de samenleving, maar door zijn individualiteit. Ieder mens is uniek en daarin zijn we allemaal gelijk. Net als de punten in een wiskundig assenstelsel onderscheiden we ons alleen van elkaar door de plaats waar we ons toevallig bevinden, vastgelegd in betekenisloze coördinaten. De laatste jaren zijn deze zelfs op te vragen door de politie als onze positie volgens het GPS-systeem.
Het nihilistisch perspectief
In zijn boek “Menselijk al te menselijk” (Hoofdstuk 1 § 16) maakt Nietzsche zich sterk tegen het bestaan van de werkelijkheid op zich zoals Kant die opvat. Hij voert aan dat zo’n werkelijkheid op zich niet alleen niets kan uitleggen in de wereld van verschijningen, maar bovendien per definitie volmaakt nutteloos is. Het kan niets veroorzaken en het kan ook niet worden voorgesteld. Volgens Nietzsche zijn we allemaal gevangen in dit “nihilistische” perspectief. Overigens vindt hij dat het woord “nihilisme” hier niet op zijn plaats is, want de aanhangers van een werkelijkheid op zich ontkennen juist dat het leven zoals we dat ervaren op zich enige zin heeft. Dat zijn dus de echte nihilisten, want ze moeten nog een andere wereld verzinnen om de huidige wereld enige zin te geven. In zijn boek “Afgodenschemering” (hoofdstuk IV) verklaart Nietzsche dat het hele idee van een ware werkelijkheid een vergissing is en dat het dus ook een vergissing is om de wereld die we ervaren te beschrijven als een wereld van niets dan verschijningen. Wat Nietzsche dus wil zeggen is dat we niet moeten pretenderen om een totaalbeeld van de wereld te kunnen geven. De wereld is wat aan elk van ons verschijnt, ze bestaat dus uit een netwerk van perspectieven en niemand van ons kan zich uit dit netwerk losmaken om te beschrijven hoe het hele netwerk is. De werkelijkheid is dus perspectivisch.
Elk perspectief omvat een zekere betrokkenheid, daarom staat kennis niet los van onze gevoelens en ook niet los van het leven. Kennis is een deel van onze drang tot zelfontplooiing. De pretentie om kennis te hebben van de werkelijkheid op zich is dus ook een uiting van onze ontplooiingsdrang. Hoewel ons perspectivisme elke objectieve kennis onmogelijk maakt, is het heel goed te begrijpen dat we toch proberen om een perspectief in te nemen van waaruit we kunnen pretenderen objectieve kennis te hebben. Op deze manier kunnen we immers alle kritiek, die onze ontplooiing in de weg zou staan, opzijschuiven. In feite is objectieve kennis echter in tegenspraak met zichzelf, want het is kennis voor en door een subject dat het bestaan van dat subject juist ontkent.
Waarheid is waarheid voor iemand
Volgens Nietzsche is elke waarheid dus een waarheid voor iemand, een waarheid die ontstaat uit een wil, een betrokkenheid. Zonder deze wil of betrokkenheid zouden we onszelf en onze eigen kennis niet eens kunnen begrijpen. Dit betekent echter niet dat onze kennis elk moment verandert. We hebben stabiele kennis nodig om ons in deze wereld te kunnen handhaven, we proberen dus onze kennis van de wereld steeds te stabiliseren en uit te breiden. Daarom is de wetenschap voortdurend in beweging.
Omdat onze kennis vermengd is met onze betrokkenheid in de wereld, streven we elk moment ernaar om alles te bereiken wat we mogelijk zouden kunnen willen. Dit klinkt nogal vaag, omdat we zelden beseffen wat we allemaal kunnen willen. Misschien willen we morgen bovendien wel iets waar we vandaag nog niet aan denken. Dit geeft wel aan waarom onze kennis altijd aan het veranderen is. Hoe weten we echter dat we onze kennis uitbreiden, dat we er iets bij hebben geleerd? Nietzsche moet daarbij vertrouwen op onze zintuigen en ons kenvermogen. Als deze hetzelfde blijven dan kunnen we kennis van vroeger vergelijken met die van nu en zien of onze kennis is toegenomen.
Het probleem met de metafysica is volgens Nietzsche niet alleen dat ze zich vergist, maar ook dat ze daarbij gedreven wordt door de wil tot zelfontkenning. De metafysica pretendeert absolute objectieve zekerheid te hebben, maar daarmee ontkent ze dat ze kennis is van een levend wezen. Uit angst voor het leven zoekt volgens Nietzsche de metafysica dus zijn toevlucht tot het levenloze. Daardoor verzwakt ze zichzelf. Verschil in perspectief is volgens Nietzsche een natuurlijk gegeven en ook noodzakelijk voor de uitbreiding van onze kennis. Hij vertrouwt erop dat op een gegeven moment het sterkste perspectief zal winnen. Uiteindelijk zal men ontdekken dat elk perspectief vermengd is met onwaarheid, vooral als ze de boeken van Nietzsche lezen. Dan zal de metafysica tot de geschiedenis gaan behoren omdat de werkelijkheid zal worden begrepen als een uiting van de drang tot ontplooiing.
Nietzsche bekijkt de wereld dus van binnenuit. Hij wil een eigen waarheid voor ieder, die door discussie verbeterd en voor een deel gemeenschappelijk wordt. Omdat we niet alleen op de wereld zijn, wordt de individuele waarheid een beetje aangelengd met de “onwaarheid” die vanuit dit perspectief de waarheid voor allen is. Nietzsche kende zichzelf profetische gaven toe, hetgeen vooral blijkt uit zijn laatste boek “Ecce homo”. Ondanks het feit dat dit vooral gemotiveerd werd door een pathologisch narcisme, is dit deel van zijn voorspelling toch uitgekomen. Tegenwoordig blijken vooral in de media en op het internet eigen meningen belangrijker te zijn dan gemeenschappelijke waarheid. Dat komt niet omdat aan meningen meer geloof wordt gehecht, maar vooral omdat deze eigen meningen meer geld opbrengen.
Perspectivisme
Nietzsche verdedigt net als de wetenschap een fysisch realisme. Wat onze zintuigen ons vertellen is volgens hem de waarheid. Vanuit dat perspectief ligt perspectivisme voor de hand. In de wetenschap moeten alle uitspraken algemeen geldig zijn, maar in het dagelijks leven hebben we allemaal ons eigen perspectief op de dingen. Omdat we allemaal op onze eigen manier tegen de dingen aankijken zien we daar allemaal een andere kant van. Omdat we bovendien allemaal deel uitmaken van de werkelijkheid waarin iedereen zijn eigen centrum is, is het tegennatuurlijk om ook maar een enkel perspectief uit te sluiten. Wie dit doet veronderstelt immers een hiërarchie van perspectieven en dat klopt niet met hoe we denken dat de werkelijkheid in elkaar zit. Daarom heeft iedereen dezelfde rechten en is men verontwaardigd als blijkt dat sommige mensen andere of minder rechten hebben dan anderen. Dit leidt aan de ene kant tot een enorme toename van de handel en het toerisme, want goederen en verblijfplaatsen nu voor iedereen beschikbaar worden gesteld. Aan de andere kant leidt het ook tot een enorm vluchtelingenprobleem en een gevoel van ergens niet thuishoren.
Het ziet er bovendien niet naar uit dat het ideaal van gelijke rechten voor de mens over de hele wereld gemakkelijk kan worden gerealiseerd. Het is trouwens nog maar de vraag of dat zo wenselijk is, omdat niet iedereen dezelfde behoeften heeft. In het onderwijs is het bijvoorbeeld duidelijk dat sommige leerlingen veel meer behoefte hebben aan onderwijs dan anderen. Een hoogleraar heeft veel meer onderwijs genoten dan een timmerman. De toename van handel en toerisme belast bovendien het ecosysteem en de toeristencentra worden voor de inwoners onleefbaar. Het is heel erg moeilijk om voor dit soort problemen oplossing te vinden als iedereen er alleen maar zijn eigen mening over op na houdt.
Kant had nog alle vertrouwen in de logica en de redelijkheid, maar die veronderstelt regels en waarden die gemeenschappelijk worden gedeeld. Dat gemeenschappelijke zit de eigen mening in de weg, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de discussie over de vaccinatieplicht. Sommige mensen vinden dat ze niet mogen worden gedwongen zich te laten vaccineren, ook al staan daar zwaarwegende argumenten tegenover. Als deze mensen op grond van die argumenten tot een ander standpunt worden overtuigd, dan lijkt dat in strijd met hun recht op een eigen mening. Ze worden gezien als overlopers door hun vroegere medestanders. Wat eerst een zaak van redelijke overweging van voor en tegen leek is, nu een emotioneel dilemma. Zo spelen emoties overal een rol. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling dat scholieren in discussie gaan met hun aardrijkskundeleraar omdat ze ergens op het internet hebben gelezen dat de aarde plat is of New York de hoofdstad van de Verenigde Staten. Zeker niet als hun enige argument is dat ze het recht op een eigen mening hebben. Men vergeet maar al te gemakkelijk dat onze welvaart helemaal afhangt van in hoeverre we bereid zijn anderen te vertrouwen en met hen te delen.
Het recht op een eigen waarheid, een volledig perspectivisme, lijkt op praktische gronden dus onmogelijk. Elke dialoog lijkt daarmee onmogelijk te worden, omdat niemand iemand anders meer iets te zeggen heeft. Nietzsche vindt dat de sterkste mening het dan maar van de andere moet winnen, omdat die de sterkste wil heeft. Onbedoeld verheerlijkt hij daarmee staatsterreur, indoctrinatie en corrupte verkiezingen.
Misschien moet een dialoog er zo uitzien dat er nooit iemand wint. Misschien moet een dialoog juist een open einde hebben. Misschien zouden we samen met het bestrijden van ongelijkheid ook gelijkheid moeten bestrijden. Als dit zo is zouden we misschien iets kunnen hebben aan de filosofie van Nāgārjuna, want in de leegte is er geen gelijkheid er geen ongelijkheid. Dit komt in de volgende afleveringen aan de orde.