Dit artikel gaat over Rhinocéros, Neushoorn uit 1959, een van de spraakmakende toneelstukken van de Roemeens-Franse toneelschrijver Eugène Ionesco, geboren Eugen Ionescu (1909 – 1994). Na de samenvatting met vrij vertaalde citaten volgt informatie over Ionesco’s leven, over zijn gedachtegoed en een toelichting op het toneelstuk.
Eerste akte
Het toneelstuk begint op het plein van een Frans provinciestadje, waar twee vrienden elkaar ontmoeten op het terrasje van een café. Jean is goedgebekt, intellectueel, trots en ziet er tot in de puntjes verzorgd uit. Zijn vriend Bérenger is een ongeschoren bescheiden sloddervos, die te veel drinkt. Jean beleert hem over zijn altijd te laat komen en zijn alcoholgebruik, totdat een neushoorn over het plein stormt. De commotie en discussie die ontstaat wordt verstoord door een tweede neushoorn die Minet, de kat van het personage de huisvrouw verplettert. Was het dezelfde neushoorn of waren het er twee en van welk soort dan Aziatische of Afrikaanse neushoorn wellicht? Alom chaos en verontwaardiging: ‘De kruidenier: …moeten we accepteren dat onze katten onder onze ogen worden verpletterd door neushoorns met een of twee hoorns, of ze nu Aziatisch of Afrikaans zijn?’ ‘De cafébaas: Hij heeft gelijk! We kunnen niet toestaan dat onze katten worden verpletterd door neushoorns, of door wat dan ook!’
Tweede akte
Bérenger komt te laat op zijn werk, het kantoor van een juridische uitgeverij. Toen hij aankwam was er al een discussie gaande tussen de collega’s Dudard en de Botard. De laatste gelooft niet dat er loslopende neushoorns bestaan in Frankrijk. ‘C’est une machination infâme.’ Even later zegt hij: ‘Collectieve psychose, meneer Dudard, collectieve psychose! Het is als religie dat het opium is van de volken!’
Mevrouw Bœuf meldt dat haar man ziek is en dat ze op weg naar het kantoor een neushoorn haar achterna zat. Daarop vernielt een neushoorn de trap naar het kantoor waardoor de medewerkers niet weg kunnen. Ze herkent een van de neushoorns als haar man. Ze wil hem niet in de steek laten, springt door het trapgat op de rug van het beest, dat weg galoppeert. De jonge typiste Daisy belt de brandweer die haar en haar collega’s komt redden. Ze ontsnappen door een raam.
Die middag bezoekt Bérenger zijn vriend en collega Jean om zich te verontschuldigen voor de ruzie over de neushoorns van de vorige dag. Zijn vriend ligt ziek in bed en is bezig te veranderen, maar Jean staat niet toe dat zijn vriend een arts belt. Het is niet erg om een neushoorn te worden zij hebben net als mensen het recht op leven. Hij zegt tegen Bérenger: ‘Humanisme is ouderwets! Je bent een belachelijke oude sentimentalist.’ Hij jaagt Bérenger weg uit zijn appartement.
Derde akte
Thuis heeft Bérenger een nachtmerrie en is panisch om in een neushoorn te veranderen. Zijn collega, de jurist Dudard zoekt hem op en een gesprek ontstaat over de collega’s die zijn veranderd in neushoorns. De jurist wijst een verandering niet meer af. Bérenger blijft zich echter verzetten en verwerpt het idee om te veranderen. Rondom het pand waar hij woont galopperen neushoorns en af en toe opent hij het raam om ze uit te schelden.
Daisy klopt aan bij Bérenger met een fruitmand eten. Een ‘uitdaging’, omdat veel winkels dicht zijn door de epidemie. Dudard en Bérenger hebben een oogje op haar. De brandweerlui, veel bekenden en collega’s zijn veranderd of bezig te veranderen. Daisy dekt de tafel om te eten, maar Dudard wil weg. Trouw aan zijn veranderde collega’s, wil hij uit de eerste hand ervaren wat er aan de hand is. ‘Dudard: Ik zal helder blijven. Volkomen helder. Als er kritiek moet worden gegeven, dan is het beter om dit van binnenuit te doen, in plaats van buitenaf. Ik laat ze niet in de steek, ik laat ze niet in de steek.’ Bérenger probeert om hem te stoppen zegt dat hij een te groot hart heeft en vraagt ook aan Daisy om hetzelfde te doen. Er is echter geen houden aan, Dudard rent de trap af. Bérenger rent naar het raam, maar hij kan hem niet herkennen tussen al de andere neushoorns.
Bérenger treurt over het verlies van zijn collega Dudard. Hij geeft zichzelf en Daisy de schuld te zijn tekort geschoten, maar ze stelt hem gerust. Hij verklaart haar zijn liefde en zij lijkt dit te beantwoorden. Ze willen ze samenleven met de neushoorns en hij wil de mensheid redden. ‘Daisy: Wij zijn het misschien die gered moeten worden. Misschien zijn wij de abnormalen.’ De neushoorns wekken volgens haar niet de indruk gek te zijn, integendeel ze zijn heel natuurlijk.
Zonder na te denken geeft Bérenger Daisy een klap en heeft meteen spijt. Hij zegt: ‘Helaas! In enkele minuten hebben we vijfentwintig jaar huwelijk doorgemaakt.’ Daisy vraagt hem haar te vertrouwen, maar anders dan hem hoort zij de neushoorns zingen. ‘Daisy: Je weet niets van muziek, kijk dan, ze spelen, ze dansen. Bérenger: Noem jij dat dansen?’ Daisy neemt het op voor de dieren en noemt ze zelfs goden.’ Bérenger: Ik constateer dat onze meningen volkomen tegengesteld zijn. Het is beter om maar niet meer te discussiëren.’ Daisy noemt hem kleingeestig en Bérenger haar een dwaas.
Terwijl Bérenger zichzelf in de spiegel onderzoekt op mogelijke bewijzen van rhinoceritis, trekt Daisy de conclusie dat ze niet meer kunnen samenleven. Ze glipt weg om zich aan te sluiten bij de neushoorns. Eenzaam en alleen en verteerd door spijt over zijn gedrag naar Daisy, twijfelt hij over zichzelf. Hij probeert een neushoorn te imiteren, maar beseft dat hij nooit een van hen zal worden. Hij schreeuwt uit: ‘Ik ben de laatste mens en blijf dit tot het einde! Ik geef me niet over!’
Biografie
Eugène Ionesco (Slatina, Roemenië 1909 – Parijs 1994) heeft een Roemeense vader en een moeder van Frans-Roemeense afkomst. Zijn ouders scheidden en in 1925 ging de jonge Ionesco en zus naar hun vader in Boekarest, die de voogdij had gekregen. Dit zeer tegen de zin van Eugène, die een afkeer had van zijn vader en zijn moeder adoreerde. Aan de universiteit van Boekarest studeerde Ionesco Frans.
In 1938 kreeg hij een studiebeurs van het Institut de France in Boekarest en ging met zijn vrouw naar Frankrijk om er te promoveren. Na de Franse nederlaag in mei-juni 1940 moest het stel gedwongen terug. Vervolgens keerde het echtpaar in 1942 terug naar Frankrijk, waar hij cultureel attaché, secretaris en eerste secretaris werd aan de Roemeense ambassade in Vichy. ‘Ik ontsnapte (uit Roemenië) in het uniform van een bewaker.’ In 1944 werd hun dochter geboren en het drietal zou in Frankrijk blijven. Na de bevrijding zaten het Gaullistische Frankrijk en het communistische Roemenië in verschillende politieke kampen. Ionesco raakte zijn functie kwijt en werd corrector bij een juridische uitgeverij. In 1950 kreeg hij de Franse nationaliteit. Zijn ster als toneelschrijver steeg.
Hij is bekend van zijn absurdistische toneelstukken: La leçon, De les (1950), Les chaises, De stoelen (1952) en Rhinocéros, Neushoorn (1959). La cantatrice chauve, De kale zangeres (1950) wordt sinds 1957 dagelijks gespeeld in het Théâtre de la Huchette (Parijs). In 1970 werd hij lid van de Académie Française.
Met de Ierse toneelschrijver Samuel Beckett is Ionesco de vader van het absurde theater. In plaats van ‘absurde’ geeft Ionesco de voorkeur aan ‘insolite’, dat ‘vreemd’ of ‘ongebruikelijk’ betekent. Dit drukt volgens hem beter de angst en de verwondering uit over de vreemdheid van de wereld. Iets dat onbegrijpelijk is, hoeft volgens de schrijver immers niet per se zinloos te zijn.
Toelichting
Roemenië werd in 1878 erkend als onafhankelijk van het Ottomaanse Rijk door het Congres van Berlijn. De Roemenen spreken een Romaanse taal, anders dan de omringende volkeren, die een Slavische taal spreken of Hongaars. In het interbellum was de fascistische IJzeren Garde, opgericht in 1927 door Corneliu Zelea Cordeanu de meest virulente antisemitische beweging van het land, met doodseskaders. De Garde wilde een einde maken aan wat het de ‘joodse kolonisatie’ noemde en was zeer populair onder studenten. Cordeanu werd in 1938 vermoord en werd een martelaar.
Maarschalk Ion Antonescu was van 1940 tot 1944 de conducător al statului, de ‘leider van de staat’ Roemenië. Voor de tweede wereldoorlog bewonderde hij al het Duitse nationaalsocialisme en het Italiaanse fascisme. In november 1940 sloot Roemenië zich aan bij de As-mogendheden. Aanvankelijk ging Antonescu in zee met de Garde, maar met Duitse toestemming in 1941 werd de Garde na een poging tot staatsgreep en een pogrom in Boekarest uit de regering gezet en verboden, zij ging ondergronds. Onder de verantwoordelijkheid van Antonescu vond onder andere de pogrom van het regeringsleger plaats in de Roemeense stad Iași en de massamoord in Odessa en omliggende steden in het Gouvernement Transnistrië (Guvernământul Transnistriei) in het voorjaar 1941 en de winter 1942. Tussen augustus 1941 en januari 1944 bestuurde Roemenië dit gebied na de operatie Barbarossa. In 1946 werd de conducător geëxecuteerd als oorlogsmisdadiger.
De historicus Milad Doroudian schrijft in zijn blog over het concentratiekamp Bogdanovka in Transnistrië: ‘The most infamous of the camps was Bogdanovka- set up and completely run by the Romanians under German encouragement. By the end of 1941 the camp held close to 54,000 prisoners most of which were eliminated in the most barbaric fashions. Many were taken to the nearby forests and shot in pits. However thousands were taken to surrounding barns, crammed and locked inside only for the building to be doused in kerosene and be burned.’
Als student aan de Universiteit van Boekarest zag de latere toneelschrijver Ionesco hoe een van zijn professoren, de filosoof Nae (Nicolae) Ionescu zijn colleges gebruikte om studenten te werven voor de IJzeren Garde. Hij was de mentor van een generatie intellectuelen, maar zelf geen lid van de Garde. Twee van Eugène Ionesco’s jeugdvrienden en leerlingen van deze hoogleraar, de godsdiensthistoricus Mircea Eliade en de filosoof Emil Cioran sympathiseerden openlijk met de Garde.
In een interview in 1970 zei de toneelschrijver Ionesco dat de boodschap van Neushoorn een aanval was op de Roemenen die verstrikt waren geraakt in de ‘ideologische besmetting’ van de garde. De verzonnen epidemie van rhinoceritis is een metafoor voor de opkomst van het nazisme en fascisme aan de vooravond van de tweede wereldoorlog.
Eugène Ionesco bedoelde Rhinocéros ook als satire op het gedrag van de Fransen tijdens de Duitse bezetting. De groene huid van de neushoorns roept niet alleen herinneringen op aan het groene uniform van de IJzeren Garde, maar ook aan het uniform van de Wehrmacht en de Grüne Polizei. Wikipedia vermeldt met bronnen dat de groene huid sommige theatercritici die in 1960 de première van het stuk zagen, deed denken aan het uniform van de Grüne Polizei en de Wehrmacht. Tijdens de bezetting gaven de Fransen de Duitsers bijnamen met ‘groen’ erin, bijvoorbeeld ‘groene sprinkhanen’ (Fr.: sauterelles verts) en het groene ras (Fr.: race verte).
Nae Ionescu zou hebben gediend als model voor de rol van logicus. Ook zou de filosoof Emil Cioran hiervoor in aanmerking komen, volgens onderzoekers. De logicus is een groteske, komische figuur en de verpersoonlijking van de verandering, die er een steeds vreemdere manier van redeneren op nahoudt. Hij plooit als het ware de werkelijkheid volgens zijn absurde ingevingen. De oude man, een ander personage uit het toneelstuk concludeert zich baserend op de redenering van de logicus dat zijn hond een kat is, die immers vier poten heeft.
Ook viel Ionesco in zijn stuk de Franse intelligentsia aan, waarvan een groot deel in de jaren 1950 lid was van de communistische partij. Als Roemeense immigrant in Frankrijk voelde hij zich vaak gekwetst door de manier waarop veel Franse intellectuelen het stalinisme omarmden en de wreedheden ervan goedpraatten of ontkenden. De toneelschrijver had een hekel aan Jean-Paul Sartre. De pijp rokende intellectueel Dudard zou naar Sartre verwijzen.
De Boeddhadharma is overal herkenbaar voor wie er voor openstaat. Ten slotte passages uit: The city Nagara sutta (Sutta Nikaya 12:65):
‘Near Sāvatthī. “Monks, before my awakening, when I was just an unawakened bodhisatta, the realization came to me: ‘How this world has fallen on difficulty! … O when will it discern the escape from this stress, from this aging-&-death?”
“…I saw an ancient path, an ancient road, traveled by the Rightly Self-awakened Ones of former times… Following it, I came to direct knowledge of fabrications, direct knowledge of the origination of fabrications, direct knowledge of the cessation of fabrications, direct knowledge of the path leading to the cessation of fabrications. Knowing that directly, I have revealed it to monks, nuns, male lay followers & female lay followers, so that this holy life has become powerful, rich, detailed, well-populated, wide-spread, proclaimed among devas & human beings.”
Bert Dorrestijn zegt
Hoe frappant actueel dit toneelstuk van Ionescu! In iedere crisis duikt het fenomeen van de “Rhinocérus” weer op……….dit is de ware ” Pandemie” der mensheid. Het valt mij op dat veel vroegere literatuur, toneelstukken, kunst actueler zijn dan ooit tevoren. De mens is hardleers. Ondanks de waarschuwingen van onze voorgangers in de vooroorlogse jaren. Tijdens de crisis in de jaren ’80 zag ik de “Rhinocérus” door de straten denderen. Tijdens de huidige crisis wederom…..breuklijnen, desinformatie en velen die niet zien dat het fascisme keer op keer zijn lelijke gezicht weer laat zien…… Ook in het boek “Totalitarisme” van Hannah Arendt dat ik rencent las zie ik overeenkomsten met deze tijd. De onderdrukking van de oppositie in Rusland. Het “Alziende oog” van de Chinese overheid en het opkomende antisemitisme en fascisme in het westen. Het ” jasje” is nieuw, de inhoud helaas niet.