Boeddha zei: ‘Ik ken geen enkele kracht die zo moeilijk te overwinnen is als de kracht van Mara.’1
In een kort maar krachtig artikel reflecteerde zenleraar Norman Fischer op de hausse aan negatieve publiciteit over ernstige misdragingen (seksueel misbruik, financiële manipulaties, alcoholverslaving) binnen de zenwereld. Daar is alle aanleiding toe, nu ook de oude Sasaki zich net zo beschamend blijkt te gedragen als bijvoorbeeld Genpo Merzel en Eido Shimano. Ik schreef daar eerder over.
De zinnige commentaren op dat artikel bevestigen dat dit fenomeen zich niet beperkt tot zen. Niks nieuws natuurlijk, door alle tijden heen is geen enkele spirituele traditie – en herleid naar de dragers ervan: geen enkel individu. Bewustwording vindt nu eenmaal plaats dankzij het contrast met karmische verblinding. Maar hoe frequent of langdurig blindheid ook optreedt, er is het geruststellend gegeven dat het oefencriterium niet verandert daardoor: geen vergaren van vormenkwantiteit, maar toelaten van belevingskwaliteit, waardoor gevrijwaard gebleven van oneigenlijk gebruik of kwaadwillendheid.
Ook nu vechten scholen en centra, boeddhistisch of niet-boeddhistisch, met dit specifieke kwaad: een erkende gezagsdrager misbruikt zijn of haar ambt voor zelfzuchtige doelen en veroorzaakt daarmee voor anderen een enorm lijden. Dit soort wangedrag is wel het laatste dat je wil associëren met authentieke spiritualiteit; niet voor niets formuleren de orderegels het misbruiken van de dharma als een ernstig vergrijp. In de Mahayana-soetra’s wordt het overtreden van de laatste der tien geboden in het boeddhisme – de Dharma niet belasteren – gekoppeld aan de zwaarst denkbare bestraffingen, in de vorm van helse incarnaties.
Tegenwoordig wordt dit thema gelukkig op allerlei manieren – artikels, symposia, websites – aan de kaak gesteld en onderzocht, zodat de kwalijke gevolgen (en de desastreuze oorzaken) ervan verstandig en grondig bestreden kunnen worden. Blindheid mag niet goed gepraat worden. Fischer: ‘Clarity about right and wrong is a great and compassionate gift we can give to someone who is in need of this gift.”Helderheid omtrent goed en kwaad is een waardevol en liefdevol geschenk dat wij kunnen overhandigen aan iemand die baat heeft bij dit geschenk.’
Wereldse maatregelen die kunnen bijdragen aan oplossingen hiervoor zijn meer dan welkom: geschikte organisatiemodellen, open communicatie, wettelijke procedures. Op spiritueel vlak kan het zinvol zijn om ons bewust terughoudend op te stellen tegenover institutionele aspecten als rituelen, organisatie, functies, attributen. Dus geen onnodig gezag daaraan geven, geen afgeleide doelen ervan maken. Maar het minste dat we in elk geval kunnen en moeten doen, zolang dit kwaad zich blijft voordoen, is alles openlijk erkennen – m.n. in onszelf – om de schade zoveel mogelijk te kunnen beperken en herstellen. Slachtoffers moeten betrouwbaar geholpen worden.
Voor beoefenaars en zoekers in het algemeen – daar wil ik me in dit artikel vooral toe richten – lijkt het me het belangrijkste om tegenover de concrete aanwezigheid in onszelf van bedreiging, verlokking en verwarring de kracht te blijven mobiliseren van bewuste, heilzame intentie. Goedheid bevorderen (dharma) werkt per saldo sterker dan kwaad bestrijden (karma) – al hebben beide hun aard en functie op het pad van verwerkelijking.
Dit geldt zowel individueel als collectief: een persoon of samenleving die bij voorbaat het realiseren van of het bestaan van wezenlijke goedheid (hartskwaliteit, wijsheid en liefde) uitsluit of die een levendige scepsis cultiveert ten opzichte daarvan, geeft daarmee niet het laatste woord aan Boeddha maar aan Mara, de hoogste god van kamaloka –Kamaloka is een van de drie bestaanswerelden die het boeddhisme hanteert: kamaloka, rupaloka en arupaloka. Kamaloka, letterlijk de wereld (loka) van verlangen (kama), is de aanduiding voor ons aards bestaansrijk dat gekenmerkt wordt door een fundamentele behoeftigheid. Dukkha, lijden, is niet voor niets de eerste van de vier edele waarheden- en de personificatie van eigenwaan.
Beide aspecten, innerlijk potentieel en uiterlijke condities, of goed en kwaad als dit voelbaarder is, zijn gelijktijdig werkzaam in ons. Dit contrast is wat ons wekt, wat ons doet lijden, maar ook wat ons doet groeien en via alle moeite die ermee gepaard gaat bevrijding laat vinden.
Er bestaat een wetmatige samenhang tussen dharma en karma, tussen waarheid en illusie: innerlijkheid is de basis voor uiterlijkheid, vormen kunnen wijs en vrij dansen dankzij de context van leegte (belangeloosheid), illusiewerking genereert waarheidsliefde. Je zou dit kunnen vangen in het motto ‘De wereld is geen doel’. Nergens buiten onszelf is er een basis voor zingeving of identiteit te vinden: dat is wat het wijsheidsonderricht ons leert.
Fischer geeft in zijn artikel veel gezag aan allerlei culturele oneffenheden die met de historische en/of geografische overdracht van het dharma-onderricht gepaard zouden gaan: ‘Did we really think that we could simply take an Asian religion, nurtured in the soils of an alien feudalism, and swallow it whole, without also swallowing a bunch of probably toxic and basic misunderstandings that would require some crucial reformations? We are left with lots of work, lots of discussion, lots of soul-searching ahead of us.’ (‘Dachten we nu werkelijk dat we simpelweg een Aziatische religie konden pakken, groot geworden in de bodem van een uitheems feodaal systeem, en dat we deze in zijn geheel konden verteren zonder daarmee ook een portie waarschijnlijk giftige en elementaire misvattingen te verteren, die een aantal cruciale hervormingen zouden vereisen? We hebben nog een hoop werk te doen, een hoop discussie, er wacht ons nog heel wat zelfonderzoek.’)
Ja, en als het gaat om de meest structurele insteek ter voorkoming van zwakte en ter bevordering van kracht, dan dient er in dat werk dat hier wacht op ons, bodhisattva’s, vooral te worden meegenomen de vraag: ‘Wat is waarheid? Waar kan een mens werkelijk op vertrouwen? Wat is de betekenis van geloof?’ Dus niet alleen de actuele en pragmatische vraag stellen ‘Wat maakt boeddhisme – of spiritualiteit in het algemeen – vatbaar voor aantasting?’, maar belangrijker nog de existentiële vraag ‘Wat is de essentie van religie en spiritualiteit?’
Waarheid bestaat niet
De nadruk leggen op allerlei per definitie gebrekkige proceskanten (cultuur, persoonlijkheid etc.) stimuleert de beeldvorming dat waarheid van alles nodig zou hebben. En dat zou een onevenredige ruimte geven aan de vele advocaten van de duivel en zou de al heersende verblinding alleen maar bevestigen. Met andere woorden, zulk accent schept ruimte voor gemakzuchtige, ondoordachte clichés als ‘De mens is nu eenmaal zwak en egoïstisch’ en ‘Waarheid bestaat niet’.
Dit soort ondermijnende of zelfs corrumperende overtuigingen mag nooit gezaghebbender worden dan de oprechte, onvoorwaardelijke hartsintentie om tijdloze waarheid te volgen. Zodra je een te diepe scepsis in je oriëntatie laat sluipen, zul je niet meer in staat zijn om geïnspireerd te zoeken naar waarheid, waar dan ook. Hoe kun je geloven in een daadwerkelijke, leefbare realisatie van je eigen innerlijke potentieel, de spirituele basis van je bestaan, als je geen betrouwbare, levende blijk van datzelfde potentieel kunt toekennen aan enig ander mens?
Er is een parallel te vinden in onze eigen bewustwording: de beoefenaar heeft allerlei noodzakelijke herstel- en verbeterwerkzaamheden te verrichten op het functionele voorgrondterrein van wereld en persoonlijkheid, maar tegelijkertijd zal hij of zij zich vooral moeten wijden aan toelaten en stabiliseren van innerlijk gevestigd zijn.2 Schaamte over de tekortkomingen is een noodzakelijk en heilzaam mechanisme in het loslaten van karma, maar in het toelaten van dharma is zoiets misplaatst. Deze beide aspecten worden door de serieuze beoefenaar elk moment gelijktijdig bediend.
Het bestrijden van illusie, de strijd tegen kwaad, vestigt ons nog niet vanzelf in goedheid, sterker nog: verbetering van processen en structuren – ook in oefencentra – kan een eigen leven gaan leiden en wereldse zingeving suggereren, en dat zou verblinding zijn. Maar omgekeerd zal waarheidsliefde en -beoefening ons steeds beter in staat stellen de wereld te begrijpen als voortbrengsel, weerspiegeling en uitbreiding van ons eigen innerlijk.
Zo werkt het ook in meditatie: procesmateriaal zoals indrukken, gedachten en gevoelens vormen een aantrekkelijk en schijnbaar betekenisvol houvast, terwijl waarheidswerking veel moeilijker te traceren is maar – en dat is de zin en waarde ervan – wel een veel wezenlijker bedoeling heeft. “Zazen is expressie van onze ware aard”,3 niet sleutelen aan verbetering van het ik maar faciliteren van bevrijding ervan, d.w.z. van ontwaken; dat is de laatste uitnodiging die de Weg ons aanreikt.
Alle onterechte identificatie en conceptualisatie voorgoed corrigeren betekent oud spul loslaten en oningevuld toekomen aan authentieke, bewuste, vredige beleving van werkelijkheid. Het devies ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’ mag nóg zo oubollig klinken, het blijft onverminderd bruikbaar.
Innerlijke kwaliteit
Het doel van spiritualiteit, en dus de essentie van alle oefenen, is intieme waardering voor en rechtstreekse toepassing van innerlijke kwaliteit, van belangeloos mens-zijn, vertrouwd zijn met transcendentie, met het ongeborene. Het grondmotief van alle geestelijke oefening is een onomkeerbaar blootleggen van diepste menselijkheid. De serieuzen die dit doel herkennen zullen begrijpen dat dit toetsing en dus concretisering vergt, een of andere vorm van methodiek dus, kortstondig of langdurig. Enkel dit functionele aspect (upaya) noodzaakt het gebruik van termen als boeddhisme en zen, en in het verlengde daarvan alle ermee samenhangende onderrichtsvormen.
Het relativeren van de wereld der zintuigen, -wat we “de wereld” noemen is in wezen een beeld: ons wereldbeeld. De gevoel geladen beleving die de notie “wereld” in ons teweegbrengt, met al zijn aspecten en individuele nuances, is feitelijk een afgeleide, geconditioneerde vorm van beleving, ontleend aan de geprojecteerde beelden die we op alle zintuiglijke verschijnselen plakken. Dit soort tweederangs beleving is als het ware de damp van projectie. Zo begrepen is de wereld in essentie eerder beeldvorming dan betrouwbare beleving. Hetzelfde geldt voor ons ik-beeld; daar werkt ditzelfde mechanisme van karmische verblinding. Als biologisch georiënteerde sterveling komen we eigenlijk nauwelijks toe aan verfijnde, betrouwbare beleving van de werkelijkheid: we benaderen de dingen op basis van projecties, constructies (verwachtingen); zodra beleving zich aandient, wordt projectie overgenomen door evaluatie en daarmee verwijderen we ons alweer van de directe ervaring vandaan. Dit mechanisme heeft al een beperkend effect op het ruwere, d.w.z. makkelijker waarneembare zintuiglijke vlak, het vergt een nog fijnere oriëntatie om toe te komen aan kloppende innerlijke beleving- het geborene dus, is een broodnodige intentie in dienst van dit doel. Maar je moet rijp genoeg zijn om de geldigheid van die methode te herkennen, te begrijpen en te vertalen naar de realiteit en het gezag van innerlijkheid, de concrete kracht van waarheidswerking en de noodzaak van deelname aan één school. Zolang dit niet het geval is zullen we noodgedwongen beperktere interpretaties van spiritualiteit moeten hanteren en zal een meer wereldse of therapeutische aanpak wellicht bruikbaar kunnen zijn als ingang. In dat geval zal de aanpak van een leraar als Upagupta – zie De grote kwestie [pdf, 2 mb], p. 53 – of de rigoureuze ascese van een Milarepa of Bodhidharma onze goedkeuring moeilijk kunnen wegdragen.
Willen we definitief wijs kunnen omgaan met alle wereldse krachten en persoonlijke bewogenheid, dan moet ieder van ons leegte daadwerkelijk bewust belichamen – niets minder dan dat. Uiteindelijk gaat het om de bevrijding van dit zelf dat ik ben, niet in de zin van afkomen van lastige hindernissen, zelfs niet in de zin van toekomen aan welbevinden. want ook dat kan klein zijn en in wezen pijnlijk.
Ontwaken is me openen voor en opnemen van al wat er verschijnt, zodat de notie van een specifiek zelf zich vanzelf oplost. Tradities, centra, jargon, leraren, etc., Ook Boeddha raadde zijn leerlingen expliciet aan om hem niet zomaar te geloven op zijn innemende glimlach. Zie bijvoorbeeld “De onderzoeker” in De Breet en Janssen: De verzameling van middellange leerredes, deel 1. Rotterdam 2004, p. 480:
De Verhevene sprak als volgt: ‘Monniken, een onderzoekende monnik die de innerljke gesteldheid van een ander niet kent, moet een onderzoek doen bij de Voleindigde [de Boeddha] om vast te stellen of hij [de Boeddha] een volledig ontwaakte is of niet.’ zijn in dit licht allemaal slechts hulpmiddelen, methodes, upaya. Werkt die hulp niet, dan weg ermee.
Laat dus misbruik door enkele “prominenten” niet leiden tot een breed ongeloof in de realiteit van innerlijkheid. De overgrote meerderheid van beoefenaars, terecht geïnspireerd, is dagelijks integer werkzaam, menigeen in een bewust gekozen anonimiteit. En talrijke oefenplekken draaien dankzij de inzet van hun toegewijde medewerkers.
Nee, er is aan de proceszijde of vormenkant geen enkele garantie te vinden dat waarheid gerealiseerd zal worden. Ontwaken hangt puur van onszelf af, alle authentieke leraren verwijzen ons slechts naar dit wetmatige gegeven: ‘Niemand of niets anders kan jou redden dan verbinding met de in jou levende waarheid welke in niets verschilt van de waarheid die ook in mij leeft.’ Maar bedenk: zelfs een juweel als Suzuki-roshi heeft, om welke reden dan ook, zijn opvolger niet behoedt voor alle misstappen. (Richard Baker, de tweede abt van San Francisco Zen Center, veroorzaakte in de 80-er jaren een van de eerste publieke zen-schandalen. Alle formele, institutionele of traditionele borging (certificaten, organisaties, rituelen) heeft dit niet kunnen voorkomen.
Juist dit besef van de ultieme valkuilen en begoochelingen geeft ons een totaalbeeld van het pad van oefening. Het is een precaire aangelegenheid, niet iets dat je zomaar even erbij doet, een weg die moed en vertrouwen vergt vanwege de risico’s en onbekende aspecten. ((Getuige onderstaand fragment uit de Kshitigarbha-soetra (zie De grote kwestie – pdf, 1,8 mb):
‘Omdat dwalende wezens van de samsara-wereld ertoe neigen onrecht te begaan, zondigen zij kort nadat hun lijden is opgeheven weer opnieuw en zodoende ontvangen zij ook weer bestraffing. Neem het voorbeeld van de man die op de terugweg naar huis verdwaalde en terechtkwam in een gevaarlijke omgeving, vol van yaksha’s, wilde dieren en giftige insecten. Bij toeval ontmoette hij een wijs man die over middelen beschikte om yaksha’s, dieren en insecten te bedaren. Toen deze wijze de man zag, vroeg hij ongerust: ‘Beste man, waarom ben je hierheen gekomen? Ben je wel in staat om met deze wilde dieren om te gaan?’ Bij deze woorden besefte de man dat hij op dat moment een gevaarlijk pad bewandelde. Daarop nam de wijze hem bij de hand en leidde hem uit het gevaarlijk terrein door hem de weg te wijzen naar vrede en geluk. Nogmaals wendde hij zich tot de man: ‘Beste man, wees verder verstandig en begeef je nooit meer op dit pad, want als je er eenmaal op verzeild raakt is het heel moeilijk om er uit te komen, je zult er je leven verliezen.’ De verdwaalde man was heel dankbaar en opgelucht dat het gevaar achter hem lag. Voor zijn vertrek zei de wijze tegen hem: ‘Als je vrienden of vreemdelingen tegenkomt, mannelijk of vrouwelijk, zeg hen dat dit pad verraderlijk en gevaarlijk is. Wie hier per vergissing terechtkomt, is verloren. Zeg hen niet dom te zijn en het gevaar niet onnodig op te zoeken.’
Maar ervaring en onderricht leren steeds opnieuw: goedheidsbesef wint het van kwade impulsen, tijdelijke waan legt het af tegen tijdloze waarheidsliefde. Op deze wetmatigheid kunnen we vertrouwen. Eerlijke belichaming van deze wetmatigheid maakt juiste beoefening mogelijk: stevig en ontspannen, bezonnen én slagvaardig.
Eerder verschenen op Stiltij en op 10 maart 2013 in het Boeddhistisch Dagblad.
Léon zegt
“Ja, en als het gaat om de meest structurele insteek ter voorkoming van zwakte en ter bevordering van kracht, dan dient er in dat werk dat hier wacht op ons, bodhisattva’s, vooral te worden meegenomen de vraag: ‘Wat is waarheid?”.
Deze kwestie (‘voorkoming van zwakte en bevordering van kracht’) speelt alleen voor degenen die op zoek zijn naar poeha. De vraag “Wat is waarheid?” geldt voot eenieder van ons.