De Heidelbergse Catechismus uit 1563 stelt dat jij en ik goed geschapen zijn, want naar het evenbeeld van God. Adam en Eva waren ongehoorzaam en daardoor zijn jij en ik echter erfelijk verdorven, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Nieuwsgierigheid was de aanleiding voor sommigen om te onderzoeken wat ons besef van goed en kwaad is – dat we blijkbaar tóch hebben – en waar het vandaan komt. Onder die onderzoekers zijn kerkvaders, filosofen en de bioloog Frans de Waal. Dit artikel is een heel beknopte inleiding en een uitnodiging om verder te lezen over het onderwerp ethiek.
Ethiek, ook wel morele filosofie genoemd, is de filosofische discipline die zich ten eerste richt op de studie van systemen of theorieën die handelen over morele waarden of morele principes. Ten tweede houdt deze discipline zich bezig met de moraal als stelsel van leefregels en over wat een individu of groepen goed (juist) of kwaad (onjuist) vinden.
Peter Singer auteur van het hieronder besproken overzichtsartikel Ethics in de Encyclopaedia Brittanica schrijft dat de ethiek zich oorspronkelijk niet zelf bezig hield met de moraliteit, maar met de studie of onderzoek naar wat moreel goed of kwaad is. Singer is een Australische filosoof en was hoogleraar bio-ethiek aan de Princeton University, Princeton, New Jersey in de VS. Dit artikel put selectief uit zijn artikel en wordt op sommige plaatsen nog wat aangevuld.
Ethiek als filosofie kan gebruik maken van onderzoeksresultaten uit andere wetenschappen zoals neurowetenschappen, antropologie, biologie, politicologie en sociologie. Morele filosofie houdt zich niet bezig met de feitelijke en inhoudelijke kennis van deze wetenschappen, maar met de aard van hun ethische theorieën en de toepassing daarvan bij praktische morele problemen.
Mythes
De ethiek begon met de introductie van de eerste morele codes, die vaak verbonden zijn met ontstaansmythes en goden, aldus Singer. De Code van Hammurabi is een verzameling Babylonische wetten die de zonnegod Shamash schonk aan Hammurabi (1792-1750 v.o.j.) de koning van Babylon. De Code betreft verschillende onderwerpen als landbouw en veeteelt, diefstal, moord, schade aan goederen, huwelijksrecht en de positie van de vrouw en de positie van het kind.
Een tweede voorbeeld is de profeet Mozes (overleden 13de eeuw v.o.j.) die op de berg Sinaï de Tien Geboden ontving van JHWH. Later ontving Mozes als aanvulling hierop een reeks leefregels. Net als in de Code van Hammurabi zijn de leefregels die Mozes ‘geopenbaard kreeg’ gebaseerd op het principe ‘oog om oog, tand om tand’. Dit zou niet bedoeld zijn als wraak, maar juist om te voorkomen dat mensen zelf wraak zouden nemen en daarbij ontsporen. Het principe stelt bevoegde rechters in staat om na onderzoek passende straffen te geven, niet te licht en niet te zwaar. Het oude ‘oog om oog’, wordt nu in de joodse traditie uitgelegd als (financiële) schadevergoedingsplicht.
Christopher Hitchens schrijft in God is not great: ‘De eerste drie (geboden) zijn variaties van hetzelfde. Daarin dringt God aan op zijn oppergezag, verbiedt Hij het maken van gesneden beelden en het ijdel gebruik van zijn naam. Het vierde gebod dringt aan op het naleven van de Sabbat. Het is wel duidelijk dat de geboden mensenwerk zijn en lijken op de wetten van een Babylonische of Assyrische potentaat, die respect eist en wraakzuchtig is als hij zijn zin niet krijgt. Hitchens: ‘Wat je ook van de Joodse traditie mag denken, het is een wel erg grote belediging aan het adres van het volk van Mozes om te denken dat zij de indruk hadden dat moord, overspel, diefstal en woordbreuk vóór Mozes acceptabel waren.’ Wat hem bij de geboden opvalt is waarover ze zwijgen, bijvoorbeeld over een verbod op wreedheid tegen kinderen, een verbod van verkrachting en een verbod van volkerenmoord.
Het derde voorbeeld is de Griekse filosoof Plato (428-347 v.o.j.) die in de dialoog van Socrates met Euthyphro schrijft over het medelijden van de god Zeus met de mensen, die fysiek geen partij zijn voor andere dieren. Daarom schonk hij de mensen moreel besef, wetten en rechtvaardigheid. Hierdoor konden zij in grotere gemeenschappen met elkaar leven en samenwerken.
In de oudheid was de veronderstelde goddelijke oorsprong van een morele code een krachtige aansporing om deze na te leven. De verbinding met religie was zo sterk dat zelfs nu nog wordt beweerd dat er geen moraliteit is zonder godsdienst. Singer denkt daar anders over: ‘Zonder een objectieve standaard is het zinloos te beweren dat God goed is. Dit zou immers betekenen dat God zichzelf goedkeurt. Het lijkt er op dat zij die in het bestaan van God geloven zelfs niet in staat zijn om een tevredenstellende verklaring te geven voor de oorsprong van moraliteit als een goddelijke schepping. Een andere benadering is dus nodig.’
Kerkvaders en (klassieke) filosofen in het Westen hebben zich ook gebogen over moraliteit. Dit leverde uiteenlopende vragen op die Singer kort bespreekt in zijn overzicht en van zijn mening voorziet. Bijvoorbeeld: wat is goed en wat is kwaad? Wat is de maatstaf hiervoor? Wat is goed leven? Wat maakt een handeling goed of kwaad? Is het gebaseerd op emotie of op verstand (rede), of op een combinatie van beide? Is ons besef aangeboren en verwant met ons dier-zijn? Is het aangeleerd? Is moreel handelen gebaseerd op eigenbelang, of op groepsbelang? Wat is de zin van moreel handelen, of handelen we moreel omdat dit een gegeven is? In het overzichtsartikel van Singer verschijnen onder andere Socrates, Plato, Rousseau, Schopenhauer, Kant en Nietzsche. Het Boeddhistisch Dagblad schrijft geregeld over filosofie in verband met het boeddhisme. We slaan een groot deel over van het overzichtsartikel in de encyclopedie en komen via Amnesty International terecht bij de filosoof Kant.
Kant
Amnesty International (AI) heeft vanuit zijn doelstelling te maken met vraagstukken rond ethiek. Op de site ervan staat het artikel Ethiek, moraal, fatsoen en de mensenrechten dat het verband aangeeft tussen ethiek en mensenrechten. AI schrijft dat de moderne ethiek zich baseert op de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) en op de socioloog Max Weber (1864-1920). De organisatie beschrijft Kants waarde-ethiek (deontologie), die stelt dat er absolute gedragsregels zijn op basis waarvan men kan vaststellen of bepaalde handelingen moreel juist zijn of niet. Hieronder een samenvatting van de beschrijving van Singer over Kant, omdat de beschrijving van AI te beknopt is.
De opvallendste bijdrage van deze filosoof aan de ethiek was dat iemands handeling uitsluitend morele waarde heeft als iemand zijn plicht doet niet om er beter van te worden of uit angst voor straf. Hij doet omdat hij door erover na te denken heeft ontdekt dat dit zo hoort. Het is dus niet God die bepaalt wat moreel wat juist is, maar de menselijke rede.
De Duitse filosoof onderscheidt persoonlijke gedragsregels (maximes), die gelden voor het individu en gedragsregels die gelden voor alle menselijk wezens. Daarvan zijn er twee soorten: voorwaardelijke (= hypothetische) geboden (= imperatieven) en algemene (= categorische) geboden. Een gebod dat nodig is om iets te bereiken noemt Kant een hypothetische imperatief, bijvoorbeeld wie niemand wil besmetten moet 1,5 meter afstand houden. Dit betekent dat de rede een regel vaststelt die nodig is om een bepaald doel te bereiken. Categorische imperatieven daarentegen zijn altijd van toepassing, ongeacht behoeftes en gevoelens. Omdat uitsluitend de rede de inhoud bepaalt van een morele wet, kan de vorm van de morele wet alleen maar de vorm aannemen van een universeel principe.
Amnesty International beschrijft in de artikel de uitgangspunten van Kant kortheidshalve:
1) Handel alleen volgens beginselen waarvan je kunt willen dat ze voor iedereen gelden;
2) Handel zo dat je anderen en jezelf als ‘doel’ en nooit alleen als middel gebruikt;
3) Gebruik je vrijheden voor zover je daarmee niet de vrijheden van anderen in gedrang brengt.
Dit is allemaal volgens Kant gebaseerd op het principe van de praktische rede. Dit is de capaciteit van een redelijk wezen om volgens principes te handelen, zoals wettelijke voorschriften. De principes geven aan hoe iemand in specifieke gevallen moet handelen als een universele morele wet (categorische imperatief) niet van toepassing is of tot tegenstrijdigheden leidt.
Durkheim
Vermeld moet worden dat de plichtethiek van Kant doorwerkt in het werk van de Franse socioloog Emile Durkheim (1858-1917). In zijn optiek zijn gedeelde morele feiten sociale feiten, die nodig zijn om de sociale orde in een moderne samenleving te behouden. Deze morele feiten zijn dwingende plichten, die moeten worden opgevolgd. Gebeurt dit niet dan is het de samenleving die dit formeel of informeel bestraft. Daarbij is de samenleving de ultieme rechtvaardiging van de ethiek, niet God.
Weber
De Duitse socioloog Max Weber (1864-1920) is een al even belangrijke socioloog en tijdgenoot van Durkheim. Hij is de volgende invloedrijke denker van Amnesty International. Sociale actie is volgens de Duitse socioloog een reactie op een prikkel na (in de meeste gevallen) een rationeel denkproces en volgt een subjectieve bedoeling. Er zijn vier soorten handelingen, die vaak in mengvorm voorkomen: doelrationeel handelen, waarderationeel handelen, affectief handelen en traditioneel handelen.
Hij onderscheidt de ‘ethiek van beginselen’ van de ‘ethiek van verantwoordelijkheid’. Het onderscheid tussen goed en kwaad ligt bij de eerste in de handeling zelf, bij de laatste in de uitkomst van de handeling, voor zover dit tevoren te bepalen is. In de 19de en 20ste eeuw zag de socioloog een toename van deze soort ethiek, die ook wel utilisme (= nuttigheidsleer) wordt genoemd.
Amnesty International schrijft ten slotte: ‘Dat onderscheid (red. ethiek van beginselen en ethiek van verantwoordelijkheden) wordt tegenwoordig vaak aangehaald in discussies over mensenrechten: een mensenrechtenbeweging heeft als taak de beginselen zo goed mogelijk te verdedigen, maar het is aan een overheid om de verantwoordelijkheid te nemen zodat die mensenrechten ook daadwerkelijk, binnen het geheel van politieke en maatschappelijke belangen, werkelijkheid kan worden.’
India
Het overzichtsartikel van Peter Singer in de Encyclopaedia Brittanica over ethiek houdt niet op bij de bespreking van de Westerse moraalfilosofie. De auteur besteedt aandacht aan het oude India en het oude China, waar men anders tegen ethiek aankeek dan in Europa. Ethiek behoort integraal tot de basisprincipes van het universum.
Het Boeddhistisch Dagblad schrijft geregeld over boeddhistische ethiek. Een zeer leesbare inleiding in de boeddhistische ethiek biedt Buddhist ethics, a very short introduction van Damien Keown, Oxford University Press, 2005. Het boekje bevat daarbij een uitgebreide, vijf bladzijden tellende ‘verder lezen afdeling’ over boeddhistische ethiek.
In de bronstijd, rond 1500 v.o.j., trokken Indo-Europese herders uit de Oxus-vallei in Afghanistan het noordwesten van India binnen. Hieruit ontstond de Vedische cultuur. Zij namen hun eigen taal, religie en kennis mee en onderwierpen de Indusbeschaving (Harappabeschaving 3200-1900 v.o.j.). Deze beschaving werd ontdekt in de jaren 1920 en is een van de eerste hoogontwikkelde beschavingen ter wereld.
De Veda’s zijn mondeling doorgegeven teksten die dateren van ongeveer 1700 tot 1200 v.o.j., werden later (rond 500 v.o.j.) op schrift gesteld en is de oudste filosofische literatuur ter wereld. Zij zouden zijn geopenbaard aan zieners en geven aan hoe mensen zich horen te gedragen. Ze kunnen daardoor worden aangemerkt als de eerste ethische teksten. Rita (= ‘waarheid’, ‘orde’) is in de Vedische filosofie het basisprincipe van het universum en de ultieme werkelijkheid van de kosmos.
Erik Hoogcarspel schrijft: ‘Het ritueel was bij de Ariërs erg belangrijk, men kon ermee zich verzekeren van gemeenschappelijk welzijn en zelfs de orde van het heelal zeker stellen. Als het goed werd uitgevoerd, kon het de goden dwingen wat er van hun werd gevraagd. Werden er fouten gemaakt, dan was er grote kans op onheil. De specialisten die het ritueel uitvoerden, de brahmanen, hadden veel macht en aanzien.’
De toepassingen van deze ethiek gaan uit van vier doelen: welvaart, voldoening van verlangens, morele verplichting en spirituele perfectie, dit wil zeggen bevrijding van het eindige bestaan. Van deze doelen zijn onder andere de volgende deugden afgeleid: eerlijkheid, geweldloosheid, bescheidenheid en liefdadigheid. Af te wijzen zijn: egoïsme, wreedheid, diefstal en overspel. Goede handelingen zijn in harmonie met het universum en worden passend beloond. Als eenmaal de ware natuur van het ik wordt begrepen, zal het helder worden dat zij die slecht handelen zichzelf schade toebrengen.
Deze uitgangspunten veranderden in de eeuwen erna. Het Indiase kastesysteem met zijn wetten is geaccepteerd bij de Upanishad’s (5de eeuw v.o.j.) als onderdeel van de orde in het universum. Upanishad betekent ‘onderricht voor een beperkte kring’ en is op direct goddelijke inspiratie gebaseerd. Ethiek is iets dat wordt gezien als een innerlijk verlangen en onderdeel van de zoektocht naar geestelijke perfectie.
Tijdens de daarop volgende eeuwen verstarde de brahmaanse morele filosofie in dogmatisme dat verschillende reacties opriep, mogelijk ook door overgeleverde opvattingen uit de verdwenen Indusbeschaving. Een daarvan was de charvaka, materialistische school die onder andere religieuze ceremonies fel bekritiseerde. Volgens deze stroming zou de priesterkaste van de brahmanen de ceremonies verzonnen hebben om er beter van te worden.
Jaïnisme
Mahavira (5de eeuw v.o.j.) was de grondlegger van het jaïnisme, een volgende reactie op het verstarde brahmanisme of overblijfsel van de Induscultuur. Het jaïnisme en het boeddhisme ontstonden de 5de eeuw v.d.j in het gebied van het voormalige koninkrijk Magadha (nu deelstaat Bihar). In deze periode vonden er grote sociale veranderingen plaats, die de voedingsbodem vormden voor hun ontstaan.
De filosofie van het jaïnisme gaat uit van geestelijke bevrijding als het hoogst bereikbare doel. Geweldloosheid (ahimsa) is het belangrijkste middel. Jaïnisten zijn vegetariërs, hebben respect voor alle levende wezens en verzorgen zieke en gewonde dieren. Dit doen zij al duizenden jaren voor er in Europa dierenasiels kwamen. Singer: ‘The Jains do not draw the distinction usually made in Western ethics between their responsibility for what they do and their responsibility for what they omit doing. Omitting to care for an injured animal would also be in their view a form of violence.’
Uit ahimsa komen ook andere morele verplichtingen komen voor. Een leugen vertellen is een mentale blessure van de belogen persoon. Stelen is ook een kwetsuur van de ander, zo ook rijkdom, die armen benadeelt. Jaïnistische priesters worden geacht strikt ascetisch te leven en seksueel contact te vermijden.
Boeddhisme
Het andere ethische systeem dat werd ontwikkeld was het boeddhisme, dat volgens Singer gewoonlijk wordt aangezien als een religie. De Boeddha moest er juist niets van hebben. Hij vroeg zijn volgelingen om zelf na te denken en zelf verantwoordelijkheid voor hun toekomst en die van de anderen. In een notendop pleitte de Ontwaakte voor mededogen. Als iemand volgens deze principes leeft kan hij of zij zich bevrijden van het lijden en het nirvana bereiken.
Het boeddhisme verspreidde zich over Azië en wortelde in de culturen van onder andere Sri Lanka, Thailand, Tibet en China en vandaar uit in de tweede helft van de 20ste eeuw in het Westen.
China
Singer noemt Laozi (ook wel Lao Tzu en Lao-Tze) en Confucius de twee belangrijkste filosofen op het gebied van moraliteit van het oude China. Laozi is bekend om zijn ideeën over Dao (= de ‘Weg’, het ‘Hoogste Principe’).
Laozi (mogelijk 6de eeuw v.o.j.) is een semi-legendarisch figuur. Kristoffer Schipper schrijft op bladzijde 15 in Tao, de levende religie van China (1988) over de veronderstelde schrijver van de Daodejing Laozi: ‘De ‘Oude Meester’ (ofwel het ‘Oude Kind’) behoort eerste tot de mythologie en daarna tot de theologie; de geschiedschrijving van de Chinese oudheid is er dan ook niet in geslaagd hem een alledaagse dimensie te geven. Hoe dan ook, de Oude Meester, die in de zesde eeuw voor onze jaartelling geleefd zou hebben, moet gescheiden worden gezien van het boek dat zijn naam draagt: de Loaozi, bij ons beter bekend onder zijn canonieke titel van ‘Het Boek van de Tao en Zijn Kracht’, Daode jing, dat zijn huidige vorm pas in de derde eeuw voor Christus heeft gekregen.’ Schipper vermeldt dat dit boek geen enkele datum bevat, geen enkele eigennaam, ‘niets wat het met de geschiedenis verbindt.’
Dao is gebaseerd op de traditionele Chinese waarden van eenvoud en oprechtheid, aldus Singer. Het volgen van de Weg bestaat niet uit het naleven van een reeks verplichtingen of verboden, maar op een eenvoudige en eerlijke manier van leven. De Daodejing bestaat uit aforismen en uit losse paragrafen. Dit maakt het moeilijk om er een samenhangend ethisch systeem uit af te leiden.
Dit komt mogelijk omdat Laozi een morele scepticus was, die rechtvaardigheid en welwillendheid verwierp. Blijkbaar zag hij beide als opgelegd en niet afkomstig uit de natuur of Dao. Wereldse zaken als aanzien, luxe en uiterlijk vertoon vond hij waardeloos vergeleken met de ultieme waarde van een vredig innerlijk leven. Hij benadrukte ook vriendelijkheid, kalmte en geweldloosheid. Singer: ‘Door goed te beantwoorden met goed en ook goed voor kwaad, geloofde Laozi dat alles ten goede zou keren. Door kwaad met kwaad te beantwoorden zou chaos ontstaan.’
De levens van Laozi en Confucius kruisten elkaar mogelijk, maar de auteur vindt dat Confucius praktischer was ingesteld dan Laozi. Confucius was een hoogwaardigheidsbekleder van de Chinese staat Lu (nu zuidwest Shandong) en stond bekend om zijn eerlijkheid, zijn respect voor ouderen en de zorg voor armen en had daardoor grote invloed. Hij leefde van 551-479 v.o.j. in de roerige periode voor het ontstaan van het Chinese keizerrijk rond 221 v.o.j.
Confucius ontwierp geen samenhangend systeem van zijn aanbevelingen. Hij verpakte ze in gezegdes, aforismen en anekdotes, meestal als antwoord op vragen van zijn leerlingen. Zij beoogden om van de leerling een ‘beschaafd persoon’ (junzi) te maken. Dit is geen feodale edele; een de beschaafd persoon is empathisch, bedachtzaam en gemotiveerd om het goede te doen in plaats van uit te zijn op persoonlijk gewin.
De Gulden Regel komt geregeld voor in de Confuciaanse literatuur en is mogelijk de belangrijkste richtsnoer van Confucius. ‘Bejegen je medemens met dezelfde hoffelijkheid, waarmee je een dierbare gast ontvangt. Behandel hem met hetzelfde respect, waarmee het grote offer gebracht wordt. Wat je zelf niet wilt, doe dat ook de ander niet. Dan zal er geen boosheid tegen je zijn – noch in de Staat, noch in je familie.’ Andere verplichtingen worden echter niet gepresenteerd als afgeleid hiervan, ook wordt het principe niet gebruikt om te bepalen als twee verplichtingen met elkaar conflicteren.
De Chinese filosoof legde niet uit waarom de superieure persoon kiest voor rechtvaardigheid in plaats van voor zijn eigen belang. Zijn volgeling Mencius (Mengzi 372-289 v.o.j.) beantwoordde deze vraag door te stellen dat mensen van nature geneigd zijn tot wat juist is. Slechtheid hoort niet bij de menselijke natuur, maar komt door een slechte opvoeding en een gebrek aan scholing.
Apenstreken
Van de filosofie naar apen. ‘Waarom zou onze slechtheid de bagage zijn van aaps verleden en onze goedheid iets uniek menselijks? Waarom zouden we voor onze ‘nobele’ eigenschappen niet aansluiting zoeken bij andere dieren?’, Frans de Waal nam deze woorden van Stephan Gould ter harte en deed baanbrekend onderzoek.
De primaten of ‘opperdieren’ vormen een orde van de zoogdieren, waartoe halfapen, apen en mensen behoren. Ze zijn ontstaan uit voorouders die leefden in de bomen van tropische bossen. Mensen zijn lid van de familie van hominidae, net als gorilla’s, orang-oetangs, chimpansees en bonobo’s. De oudst bekende mensachtigen zijn zo’n 4 miljoen jaar oud. Ruim 98% van ons DNA komt overeen met dat van de chimpansee en van de bonobo. De verschillen in gedrag tussen deze twee zijn groot. Bonobo’s zijn over het algemeen vredelievend en dol op seks. Bij chimpansees is meer agressie te vinden.
De Nederlander Frans de Waal (1948) is gespecialiseerd in de studie van primaten (primatologie) en de studie van diergedrag (ethologie). Onder diergedrag vallen onder andere empathie (inlevingsvermogen), conflictoplossing, samenwerking en het delen van voedsel bij dieren. Bij zijn studie van apengedrag legt hij vaak verbindingen met menselijk gedrag. De Waal is hoogleraar psychologie aan de Emory University in Atlanta, Georgia en lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
In 2007 verscheen zijn boek De aap en de filosoof. De subtitel Hoe de moraal is ontstaan geeft het thema van het boek goed weer. Het tweede boek waaruit dit artikel put De Bonobo en de tien geboden van de auteur uit 2013.
De citaten op bladzijde 12 en 13 uit dat boek tonen Frans de Waal ten voeten uit. ‘Misschien ligt het aan mij, maar ik hoed me voor iedereen voor wie zijn geloof het enige is wat hem van abject gedrag weerhoudt. Mensen moeten zich zorgen hebben gemaakt over het functioneren van hun gemeenschap lang voordat de huidige religies ontstonden, slechts een paar duizend jaar geleden.’ En op bladzijde 13: ‘Anders dan de van bloed doordrenkte visie op de natuur ons wil doen geloven ontbreekt het dieren niet aan neigingen die we moreel goedkeuren, wat voor mij betekent dat moraliteit in veel mindere mate een menselijke uitvinding is dan we denken.’
De vraag waarvoor De Waal en zijn critici zich geplaatst zien is de vraag waarom mensen gegeven de sterke wetenschappelijke redenen voor de opvatting dat eigenbelang een drijvende kracht achter de natuurlijke selectie, zo sterk gehecht zijn aan goedheid? Oftewel: waarom vinden we het niet goed om slecht te zijn? Dit is een lastig en belangrijk probleem voor hen die geloven dat moraliteit bestaat, maar voor wie theologie onze unieke eigenschap om goed te doen niet of onvoldoende verklaart. De auteur voorziet zijn boeken van talloze uiteenlopende van dierlijk sociaal gedrag, bespreekt en analyseert ze en legt verbanden met menselijk gedrag.
‘Vernistheorie’
De Waal maakt in zijn boek De aap en de filosoof onderscheid tussen twee denkrichtingen over de menselijke goedheid. De eerste denkrichting ziet mensen als slecht en zelfzuchtig en de moraal als een culturele deklaag. Dit noemt de auteur de ‘vernistheorie’. Moraal zou een dun laagje vernis zijn aan de buitenkant dat gemakkelijk doorbroken kan worden, waarna ‘de ware’ en ‘beestachtige‘ aard van de mens te voorschijn zou komen.
De vernistheorie verklaart echter niet hoe we van amorele dieren morele dieren zijn geworden. De Waal: ‘De theorie is in strijd met het bewijs dat emotionele processen de drijvende kracht achter morele oordelen zijn. Als de menselijke moraal daadwerkelijk kon worden teruggebracht tot berekening en geredeneer, zouden we sterk op psychopaten lijken, die wel niets goed in de zin hebben als ze aardig doen.’
De vernistheorie gaat uit van een onjuiste uitleg van ‘the survival of the fittest’ als ‘het recht van de sterkste’. Charles Darwin (1809-1882) schreef in The origin of species over het overleven van (het nageslacht van) de best aangepaste binnen een populatie. Dit zijn niet per se de sterksten.
De Engelse evolutietheoreticus gaf aan dat mensen overeenkomsten met dieren vertonen, ook op moreel gebied. De primatoloog citeert Darwin op bladzijde 34: ‘Welk dier ook dat met duidelijk waarneembare sociale instincten is begiftigd, waartoe ook de gevoelens van ouders voor hun kinderen en van kinderen voor hun ouders worden gerekend, zou onvermijdelijk een moreel besef ontwikkelen zodra zijn intellectuele vermogens even goed zouden zijn ontwikkeld, of bijna even goed, als die van de mens.’
De moraalfilosoof en vader van de economie Adam Smith heeft Darwin beïnvloed. De Waal citeert Smith op bladzijde 35: ‘Hoe zelfzuchtig men zich de mens ook kan denken, er zijn duidelijk enkele principes in zijn aard waardoor hij zich interesseert voor de voorspoed van anderen en waardoor hun geluk van belang voor hem is, al wint hij er niets bij, behalve het genoegen dat geluk te aanschouwen.’ De evolutionaire oorsprong van de neiging die Smith beschrijft komt voor bij allerlei dieren, van olifanten tot wolven en mensen. Onbaatzuchtigheid bij dieren staat dichter bij mensen dan meestal wordt gedacht.
Inlevingsvermogen
De tweede richting beschouwt moraliteit als iets natuurlijks voor mensen en denkt dat er evolutionaire redenen zijn voor het ontstaan hiervan. Voorlopig bestaat het theoretisch kader van het proces van sociaal dier naar moreel mens nog uit stukjes en brokjes. De grondslagen worden geleverd door theorieën over verwantenselectie en wederkerig altruïsme (onbaatzuchtigheid), maar ook billijkheidsprincipes, empathie (inlevingsvermogen) en conflictoplossing. Zij lijken volgens De Waal veelbelovend voor een samenhangende theorie over het ontstaan van de menselijke moraal.
Van bladzijde 41 tot en met bladzijde 69 beschrijft en bespreekt hij observaties over onder andere empathie bij primaten en andere dieren, troostgedrag, wederkerigheid en billijkheid en het matroesjkamodel over empathie. Dit model komt ook aan de orde tijdens Pauw en Witteman (2013), zie bronnen.
Een beroemd voorbeeld van het bijzondere inlevingsvermogen van bonobo’s is het verhaal van De Waal over de bonobo vrouw Kuni. Kuni zag een vogeltje tegen het glas van haar verblijf in een dierentuin aanvliegen. Ze pakte het verdoofde diertje op en klom ermee naar de top van de hoogste boom. Daar vouwde ze voorzichtig de vleugeltjes van het beestje open, met in elke hand tussen haar vingertoppen een vleugeltje. Vervolgens liet ze de vogel los, maar helaas stortte het weer neer. Kuni klom uit de boom en bleef de wacht houden over het gewonde dier. Aan het eind van de dag was de vogel hersteld en vloog veilig weg.
Reacties
In zijn Reacties op de critici van de Aap en de filosoof dankt De Waal zijn critici voor hun steun aan zijn standpunt dat de menselijke moraliteit op de ‘een of andere manier niet in tegenspraak is met onze dierlijke afkomst, of zelfs met natuur in het algemeen’. Een van die critici is Peter Singer. De auteur reageert op de kritiek en op de aanvullende opvattingen. Zie hieronder een selectie.
Evolutie vindt niet sprongsgewijs plaats, nieuwe eigenschappen zijn aanpassingen zijn aanpassingen van de oude, schrijft de auteur. Daardoor verschillen verwante soorten gradueel. ‘Zelfs al zou de menselijke moraal een belangrijke stap voorwaarts zijn, dan betekent die nauwelijks een breuk met het verleden.’
Moraliteit is een evolutionair groepsgericht verschijnsel en ontstond uit het gegeven dat we voor onze overlevering moesten vertrouwen op een systeem van wederzijdse steun. Kern is dat morele regels zich beperken tot de invloed die ze hebben op het welzijn van anderen van de groep. De Waal: ‘Wie moraal erbij haalt als het bijvoorbeeld gaat om trouwen tussen mensen van hetzelfde geslacht of de zichtbaarheid van een blote borst op prime time televisie, probeert alleen maar sociale conventies te verpakken in de taal van de moraal.’ Vervolgens somt hij de morele vraagstukken van onze tijd op: de doodstraf, abortus, euthanasie en de zorg voor ouderen, zieken en armen. Deze vraagstukken draaien allemaal om de eeuwige thema’s van leven, dood, bestaansmiddelen en zorg.
‘Wel erg coulant’
Emma Brunt besprak in juni 2013 de Groene Amsterdammer De bonobo en de tien geboden. ‘Frans de Waal heeft baanbrekend werk gedaan. Mijn enige punt van kritiek op zijn boek betreft de wel erg coulante wijze waarop hij het verschijnsel ‘religie’ behandelt. De Waal is zelf weliswaar niet gelovig, maar breekt toch een lans voor het bewezen nut van religieuze mythen, symbolen en rituelen die de interne cohesie van een gemeenschap ten goede komen. Maar verzuimt om daarbij aan te tekenen dat die – alleszins wenselijke – saamhorigheid van gelijkgestemden wel eens ten koste gaat van de tolerantie voor vreemdelingen, seksuele buitenbeentjes en – de hemel beware ons! – ketters en andersdenkenden. Hij is uitdrukkelijk niet gekant tegen religie, het enige wat hij vreest is ‘dogmatisme’, in welke vorm dan ook.’
Bright
Frans de Waal is een gewaardeerd auteur in de kringen van de ‘brights’. De term ‘bright’ en ‘brightness’ zijn in 2003 door Richard Dawkins en Daniel Dennett bekend gemaakt als een positieve internationale paraplubegrip voor iedereen met een naturalistisch wereldbeeld. Dawkins en Dennett, zijn twee van ‘de vier ruiters van de anti-Apocalypse’. Een bright heeft een naturalistisch wereldbeeld, vrij van geloof en bijgeloof. De homepage van de site vermeldt: ‘The Brights aspire to an egalitarian civic vision. We want citizens who have a naturalistic worldview to be accepted as full participants in civil society. Currently, the naturalistic worldview is insufficiently expressed within most cultures – even politically and socially repressed.’ Het tegenovergestelde van een bright is een ‘super’ van ‘supernaturel’ (bovennatuurlijk). Klik je op de link van de ‘brights’ hieronder dan zie je veel informatie over moraliteit, waaronder het werk van Frans de Waal.
Nawoord
Misschien is dit artikel overmoedig, maar als het de nieuwsgierigheid van de lezer prikkelt en uitnodigt tot verder inlezen in het onderwerp ethiek dan is het doel ervan bereikt. Boeddhisme is meer dan stressreductie. De intentie is alle levende wezens te bevrijden van het lijden.
Bronnen