In het mahayana boeddhisme brengen een paar soetra’s van de Perfecte Wijsheid, zoals de bekende Lotus- en Diamantsoetra, een soort van blijde boodschap: iedereen zonder uitzondering kan het boeddhaschap, de verlichting bereiken. Het woord boeddhanatuur benoemde aanvankelijk deze natuurlijke aanleg voor het boeddhaschap; maar ‘boeddha-natuur’ verwees in latere eeuwen steeds meer naar de opvatting dat we al verlicht zijn, dat deze bewustzijnsvorm onze wàre natuur is.
De zentraditie legt grote nadruk op het realiseren van je ware natuur. Uiteindelijk betekent dit besef dat je niet op jezelf bestaat, waar je je ook mee identificeert, het is altijd iets dat enkel bestaat in totale onderlinge afhankelijkheid met al de rest. De Perfecte Wijsheid heeft veel betekenissen. Waaronder ‘naar de andere oever gaan’ maar ook ‘naar de andere oever gegaan zijn.’ Het is dus zowel de wijsheid die toelaat de verlichting (de andere oever) te bereiken als de wijsheid die we hebben als de verlichting bereikt is. Een verlichting die altijd al bereikt is, alleen realiseren we het ons niet.
De Boeddha gaf aan dat we ons in de eerste stadia van mediteren niet moeten hechten aan gevoelens van lichamelijk welbehagen, vreugde en rust. Mediteren is telkens weer loslaten, opgeven en overstijgen. Als we in een volgend stadium de voorstelling van vormen overstijgen, kunnen we ons daarna voorstellen dat de ruimte oneindig is. Waarna kunnen inzien dat ook ons bewustzijn oneindig is. Dan volgt een stadium waarin we ons voorstellen dat er niets is. Zelfs dit kunnen we overstijgen in een sfeer van noch voorstelling, noch geen-voorstelling. Als we de dingen zien zoals ze zijn, zonder commentaar, zonder enige neiging tot inmenging.
Bij het onszelf bevrijden van de vormen van onwetendheid die ons doen lijden, hoort een periode van verwarring en wanhoop, wanneer we aan de grens van ons weten komen. Als we inzien dat elk concept een vorm van hechten en illusie is. We confronteren onszelf met het grote Niet-weten. Ik ervaar het als een voortdurend vallen en zelfs de hoop opgeven dat je veilig zal landen. Soms lijkt het op dood gaan, of op zijn minst op een vallen dat eindeloos kan doorgaan. Eerst geeft dat angst, alles is vreemd, onwerkelijk, vallen voelt niet meteen als een natuurlijk toestand aan… Maar als ik de moed heb om die eindeloze val tot zijn eindpunt te beleven, blijk ik in een soort tussenfase te belanden, en hang ik op een merkwaardige manier in een groot net. Tot ook dat net blijkt op te lossen. Waar ben ik dan? Niet overal, want dan zou ik god zijn of een Boeddha. Soms noem ik mijn nieuwe vorm van weten gemakshalve een intuïtief besef. Vallen voelt dan wel degelijk als een natuurlijk toestand, namelijk door alle illusies heen vallen.
Ik heb mezelf getraind in vertrouwen op intuïtief weten. Ik kan mijn denken vaak loslaten maar toch kan ik niet volledig vertrouwen op het totaal andere, de ondefinieerbare toestand van niets moeten ‘weten’ en je totaal durven overgeven aan de realiteit. Paradoxaal genoeg blijft het belangrijk om goed om te gaan met kennis, met het juiste onderscheid tussen de dingen. Alle dingen komen voort uit het Ene maar daarom zijn alle dingen nog niet eenvoudigweg één. Ik weet dat de realiteit non-duaal is, maar dat blijft een concept als ik niet ook de paradox beleef van hoe alles anders is, uniek, totaal zichzelf en toch verbonden met al die andere unieke dingen.
Het dichtst bij een ‘verklaring’ komt het besef dat het allemaal en-en is. Om in contact te komen met een absoluut weten, moet ik mijn denken niet opgeven, ik moet het overstijgen. Opdat het denken en voelen wordt in een contemplatieve toestand waarin er wel onderscheid maar geen dualiteiten meer zijn, geen grenzen. Als ik dat vergelijk met wat de Boeddha deed, dan was het in zijn geval een radicaal overstijgen, een loslaten van alles, het in één klap op de andere oever staan. Als ik vanuit mijn oever naar de overkant kijk, is er een kloof. De paar keer dat ik die kloof overbrug, is het een spontane toestand en ben ik dankbaar verrast. Veel vaker ben ik doodsbang, een angst die nog het meest lijkt op de angst om gek te worden. Ik weet dat het een heel menselijke angst is. Het is gewoon mijn ego dat tegenpruttelt, dat liever kiest om eeuwig gevangen te zitten in zekerheid. Alles liever dan de angst doorstaan van volledig vrij zijn.
Ik kan het ook relativeren, de relatieve werkelijkheid waarin ik leef verschilt niet van de absolute, ultieme werkelijkheid. Realistisch beschouwd, leef ik voortaan niet zonder ego, net zomin als ik voortaan zonder lijden leef. Ik moet alleen blijven leren om mijn ego te overstijgen, ernaar kijken als een interessant fenomeen, mezelf met warme, milde aandacht zien als een wezen dat uit de schaduw probeert te komen. Verblind door de zon en verrukt door een zien dat dieper gaat. Elke dag opnieuw ontvankelijk zijn voor de werkelijkheid achter de vormen. Inclusief mijn eigen vorm. Ik ben een kankerpatiënt, ik heb uitzaaiingen die in wezen boodschappers zijn van de relativiteit van mijn huidige vorm. Zij helpen mij om elke dag -of in realiteit laat ons zeggen om de andere dag- te beseffen dat ik leef op geleende tijd. Dat ik dankbaar kan zijn voor elke mij nog toegemeten minuut. Mijn niet-weten betekent meer en meer ook: geen-woorden-meer. Grappig fenomeen als je een schrijver bent.