Vlammentongen werpen enthousiast een aura van vonken omhoog. Welhaast wellustig. Het haardvuur knappert. Ordo heeft zojuist verse houtblokken aan het vuur toevertrouwd, en het vuur aangewakkerd met de antieke blaasbalg, die zoals altijd hijgend en piepend zijn werk doet. Vanitas kijkt tevreden rond. De zitkussens op de vloer geven in hun veelkleurigheid een vrolijk tegenwicht aan de ouderwetse zitbanken tegenover zijn indrukwekkende boekenwand. Hij verschuift wat in zijn fauteuil. Tot zijn houding volledig comfortabel aanvoelt. In de serre het gezelschap dat voor zijn wekelijkse lezing en bezinningsavond is gekomen. Murmelende geluiden. Door de kleine ruitjes in de deur ziet hij sommigen bladeren in het boek. Zijn levenswerk. Het boek van alles. Vanavond is het thema visies op de dood door de eeuwen heen.
Voordat Ordo de deur opent om het gezelschap uit de serre binnen te laten, sluit Vanitas zijn ogen. Zijn gebruikelijke tien minuten. Hij maakt zich vrij om geheel en al aanwezig te zijn. Hij kent deze weg. De weg van stilte, naar diepe innerlijke rust. Contemplari et contemplata aliis tradere, in de woorden van Thomas van Aquino. Contempleren en het gecontempleerde aan anderen overdragen.
Onder de mensen die even later de bibliotheek betreden, veel bekenden. Sommigen, leerlingen die al jaren trouw deze avonden bezoeken. Vergenoegd ontwaart Vanitas enkele nieuwe gezichten.
Hij sluit nog snel even zijn ogen. Opent ze weer. Vlak voor Ordo het signaal geeft voor het gebruikelijke, korte stiltemoment. Juist in dit ogenblik voegt zich nog een jonge vrouw aan het gezelschap toe. Met aan haar hand een jongen. Een kind nog. Een jong kind. Piepjong. Zes, zeven jaar? De vrouw en het kind vinden zwijgend een plek op kussentjes die vooraan zijn vrij gebleven. Grote, open kinderogen kijken rond. Ze staren een kort moment indringend naar Vanitas. Vluchtig. Maar merkwaardig krachtig. Of voelt het krachtig, omdat Vanitas deze sensatie al vele jaren niet meer heeft gekend? Ordo weet, zoals altijd, de zware, koperen schaal met de juiste kracht aan te slaan. Het zangerige, pulserende geluid verbindt allen. Onzichtbaar. Tot in elke vezel voelbaar. Het is even alsof het gehele gezelschap versmelt tot een prachtig samenspel van kleurrijke golfpatronen.
Als de schaal is uitgezongen, leidt Vanitas het thema in. Woorden. Waar komen ze vandaan? Ze vormen welluidende zinnen die als draden in een weefgetouw zich ineenvoegen tot een krachtig geheel. In anderhalf uur schets Vanitas de dodenriten van de Azteken en hun betekenis. Hij verhaalt van de rol en de rituelen van sjamanen door de eeuwen heen. Hij vergelijkt, in welluidende haast literaire zinnen, de zienswijzen vanuit de Veda’s met die van het Soefisme. Hij zet zijn gedachten neer tegen de achtergrond van het Hindoeïsme en Boeddhisme. Hij verbindt zijn zienswijzen met de Gnosis uit de Christelijke tradities. Hij weeft; en weeft met gemak poëzie door het verhaal. Hij ziet hoe toehoorders aantekeningen maken. En hij is zich gewaar hoe Ordo, gedisciplineerd als altijd, zijn lezing in steno vastlegt.
Als het pauze is voelt hij zich krachtig, en jeugdiger dan ooit. Hij geniet van de beker jasmijn thee, af en toe ingaand op een vraag van een deelnemer. Vragen die schoorvoetend worden gebracht, soms in formuleringen die ontzag bevatten dat gedoopt lijkt in onderdanigheid.
Vief pakt Vanitas na de pauze de draad weer op. Hij vraagt de deelnemers zich in drietallen te herbezinnen op zijn verhaal, zijn inleiding. En om samen één vraag te formuleren die diepgang en verder inzicht kan brengen.
Na een half uur volgen de vragen. De lastigste zijn de in vraagvorm verpakte meningen, opvattingen, zienswijzen. Vanitas antwoordt. Rustig. Danst met de ingebrachte vragen. Soms in metaforen, soms in vergelijkingen, soms met een beschouwing. Regelmatig verwijzend naar het boek. Zijn boek van alles. Zo nadert de avond zijn einde, als een heldere kinderstem klinkt. Onbevangen, vastberaden. Op diverse gezichten valt verstoring te lezen. Dit gaat tegen de code in. Vragen komen voort uit drietallen.
‘Waar zijn wij vóór dat we geboren worden?’. Het kleine joch kijkt Vanitas verwachtingsvol aan. ‘Overal en nergens’ flitst het door Vanitas heen. Maar hij antwoordt in uitgebreide zinnen. Soms aarzelend. Het lijkt erop dat zijn bronnen van poëzie en literaire zinnen opgedroogd zijn. Het kind luistert aandachtig en knikt. Knikt meermalen en zegt plots: ‘ik snap het’. Het kind voelt zich duidelijk op zijn gemak, en met dezelfde onbevangenheid en vastberadenheid van zonet stelt het zijn volgende vraag. ‘En kies je daar dan alvast de kleren uit die je hier gaat dragen?’.
Er rolt een onderdrukt gelach door het gezelschap. Er klinkt hoon en afwijzing in door. De jonge vrouw aait het kind door zijn haar. Vanitas, lichtelijk geërgerd over het besmuikte gelach, heft zijn hand. Hij ademt diep. Na bijna een volle minuut stilte, waarin hij koortsachtig zijn geest aftast, antwoordt hij plechtig. ‘Op dit moment kan ik niet bij het antwoord, mijn kind. Ergens in mijn boek van alles moet een aanwijzing voor een antwoord te vinden zijn. Maar het is laat. We sluiten nu af met een stiltemoment. Kom over een maand weer. Ik zal dan antwoorden.’
De dagen erna verlopen voor Vanitas in grote onrust. Hij raadpleegt vele van zijn boeken. Hij noteert ingevingen op kaarten die hij rangschikt op de vloer rondom zijn fauteuil. Zinnen lijken zich te vormen, maar haperen. Zijn gedachtestromen lijken stil te vallen, lopen droog in lege beddingen. Op de avond van de derde dag na de lezing vraagt hij Ordo het oorspronkelijke manuscript van Het boek van alles te brengen en hem alleen te laten. Het haardvuur knispert. Vanitas rilt. Hij streelt het manuscript. Zijn levenswerk. Al zijn bezieling en de daaruit voortkomende gedachten heeft hij er in vastgelegd. Hij heeft het manuscript in de loop der jaren aangevuld, aangescherpt. Mede op basis van de vele, vele lezingen die hij heeft gegeven. Dit is zijn schat, zijn rijkdom.
Na een stiltemeditatie besluit Vanitas het manuscript te herlezen. Bladzijde voor bladzijde, zin voor zin, letter voor letter. Tot hij het antwoord op de vraag van het kind tegen komt. Of op zijn minst een aanduiding.
Weken gaan voorbij. De late herfst laat zich via vele stemmen van de wind luider horen. Af en toe loeiend met orkaankracht. Deze avond naargeestig gierend. Vanitas staart naar buiten. In de schemer ziet hij hoe de grote oude eik in de tuin zijn bladeren loslaat. Weldra zullen alle takken leeg zijn. Klaar voor de winter. Zal hij verder zoeken in het manuscript? Durft hij verder te gaan? Verder te gaan met zijn weg langs de bladzijden? Want vanaf het eerste moment dat hij aan zijn zoektocht in het manuscript begon, doet zich een spookachtig verschijnsel voor. De bladzijden maken zich leeg! Eerst dacht hij nog dat het kwam door oververmoeidheid, of door het schaarse licht in zijn bibliotheek. Maar het is geen kwestie van vermoeide ogen of zinsbegoocheling. Het gebeurt werkelijk en steeds opnieuw. Op elke bladzijde die hij in ogenschouw neemt, vervaagt de tekst. Om dan in zijn geheel te verdwijnen.
Hij denkt na. Is het bewaren van zijn tekst hem meer waard dan het vinden van het antwoord op de vraag van de kleine jongen? Dan ziet hij hoe de eik haar laatste blad overgeeft aan de wind. En Vanitas besluit door te gaan. Door te gaan met de vraag. Door te gaan met zijn zoektocht. Na een eenvoudige rek – en strekoefening neemt hij ontspannen plaats in zijn fauteuil. Het manuscript op schoot. Bij elke inademing slaat hij een bladzijde om. Op elke uitademing ziet hij de tekst eerst vervagen, om daarna volledig te verdwijnen. Na twee dagen verricht hij deze handelingen als in trance, na een week lijkt het dat Vanitas in meditatieve staat naar de laatste bladzijde gaat.
Aan het eind van zijn manuscript gaat hij rechtop zitten. Stil en alert. In een automatische beweging bevochtigt hij het topje van zijn rechterwijsvinger. Om dan de laatste bladzijde om te slaan. In prachtige krulletters, in het sierlijke handschrift zoals hij dat nog ouderwets aangeleerd heeft gekregen, staat een laatste zin. Een zin van drie woorden. Een zin die niet vervaagt. Een zin die ook niet verdwijnt: Koester de vraag.
Met behendigheid en lenigheid laat hij de bladzijden snel terug dansen langs de toppen van zijn vingers. Lachend ziet hij enkel leegte. Als hij het boek weer omdraait, ziet hij de nieuwe titel. Sierlijk geschreven: Alles is Niets”.
[1] Uit de vierluik ‘Spirituele Sprookjes’ door Wouter ter Braake (waarvan de volgende drie in co-creatie met Jos Niesten)