Op maandag 22 oktober 2018 las ik in Trouw: ‘Lekker mixen met religies’. De kop met vette en schuin gedrukte letters belooft niet veel goeds. Maar het valt mee. Aan het woord komt vooral André van der Braak die samen met Manuela Kalsky het verschijnsel multiple religious belonging onderzoekt. ‘Ongeveer een kwart van de bevolking kun je meervoudig religieus noemen,’ zo blijkt. En ‘vooral tussen het christendom en het boeddhisme is er religieus grensverkeer.’ Eén van hun conclusies is: ‘Dit is een groep die niet in het klassieke plaatje valt van gelovig of atheïst, en indien gelovig, dan van een bepaald geloof. In die zin ‘hebben’ ze geen religie, alsof dat hun identiteit zou bepalen, maar dat wil niet zeggen dat ze niet-religieus zijn. Dat is wel degelijk een legitieme optie, het is nergens voor nodig te suggereren dat die mensen maar wat shoppen of geestelijk lui zijn. Ze erkennen het bestaan van het transcendente, maar bakenen dat niet af, terwijl zij het wel – dit hebben de kerken nogal laten liggen – willen ervaren. Dat betekent niet dat ze, zoals het vooroordeel wil, alleen maar geïnteresseerd zijn in hun eigen geestesleven; in tegendeel, we weten uit eerder onderzoek dat de nieuwe spirituelen meer dan gemiddeld maatschappelijk betrokken zijn.’
Voor mij zijn de religieuze tradities in hun mystieke kern uitdrukkingen van de rijkdom van de geest. Hun geschriften raken mij. Telkens als ik de mystici lees, lijkt het of zij overschrijven wat reeds diep in mijn ziel geschreven staat. Het gaat niet over de waarheidsvraag. Zij vertellen allen over het Grote Mysterie, en beschrijven herkenbare ervaringen en processen die op de geestelijke weg plaatsvinden. En ook al zijn de taal en uitleg verschillend, de parallellen zijn onmiskenbaar. Zonder de zentraditie te kort te doen zijn ze voor mij een belangrijke bron van inspiratie. De zenweg heeft me trouwens geleerd anders naar religie te kijken. Zij leerde mij begrippen, ook de religieuze, te doorzien, de teksten symbolisch te verstaan en dat aan alle religie een ervaring ten grondslag ligt die niet het privilege of het eigendom is van welke traditie dan ook, maar universeel en van alle tijden is. Het mystieke leven berust op een menselijk vermogen om te gaan met het transcendente, dat wat groter is dan ik en ook groter is dan wij allen tezamen.
Ik vermoed dat deze meervoudige religieuze betrokkenheid in de toekomst ook onze zenweg zal kleuren. En zij wordt er alleen maar rijker van.
Misschien is Simone Weil (1909-1943) een van de eersten die meervoudig religieus genoemd zou kunnen worden. Zij had een grote waardering voor de Egyptische en Griekse religies. Zij las met instemming de Bhagavad Gita, waarvoor zij zich in één jaar het Sanskriet had eigen gemaakt om dit boek in de eigen taal te kunnen lezen. In haar notitieboek citeert ze uit de Zen Essays van D.T. Suzuki en toont begrip voor de koanverhalen. Zij las Jan van het Kruis en bezocht regelmatig het klooster van Solemnes met name om daar de Gregoriaanse gezangen te ondergaan. Maar zij bleef de Katholieke kerk het Grootste Beest noemen – de maatschappij was het Grote Beest – en verachtte het Roomse superioriteitsgevoel. Simone kende geen ‘heidendom’. Zij heeft voor ons moderne meervoudig religieuzen een mooi advies: ‘Men kan godsdiensten alleen vergelijken voorzover men de wondere kracht van de sympathie bezit. In zekere zin is het pas mogelijk iemand te leren begrijpen wanneer men hem niet alleen van buiten observeert, maar ook met sympathie zich in de ziel van die ander wil verplaatsen. Zo leidt de bestudering van verschillende godsdiensten alleen dan tot kennis, wanneer men zich door geloof een tijdlang weet te verplaatsen in het centrum van datgene wat men bestudeert. Het gaat hier om geloof in de meest strikte zin des woords.
Dat komt bijna nooit voor. Want sommigen hebben geen enkel geloof; anderen geloven alleen in een bepaalde godsdienst, zien en waarderen andere religies precies als schelpen met vreemde vormen. Anderen menen juist onpartijdig te kunnen zijn, omdat ze slechts een vaag religieus besef hebben dat zich aan alles en nog wat kan hechten. Men moet integendeel alle aandacht, alle geloof en liefde op één bepaalde religie hebben gericht om ooit in staat te zijn met de grootst mogelijke aandacht, met alle beschikbare liefde en geloof aan welke andere godsdienst dan ook te denken. Evenzo kunnen alleen mensen die tot vriendschap in staat zijn, een oprechte belangstelling voor het lot van een onbekende hebben.