Marnix van Rossum schreef recentelijk het boek Mindfulness: back to he roots, waarin hij duidelijkheid schept over de verschillen en overeenkomsten tussen oosterse meditatiestromingen. In dit artikel gaat hij in op de verschillende visies die er bestaan binnen oosterse meditatievormen over waar de adem al dan niet te observeren.
De adem is misschien wel het meest genoemde meditatieobject, maar hoe dienen we die te gebruiken? Wat zeggen leraren en wat zeggen tradities?
Er zijn nogal wat verschillen in het vipassana-landschap in hoe met de adem om te gaan in meditatie. De Goenka en Pa-Auk vipassanatradities instrueren de adem bij de neus te observeren. De Sunlun meditatie eveneens bij de neus, maar daarbij is het de bedoeling kort en snel te ademen. Mahasi vipassana bij de buik (met ook het labelen in- en uit-, of reizen en dalen). Bij de Thaise woudmonniken is het vaak de bedoeling de adem door het hele lichaam te volgen, van boven naar beneden.
Waar de adem het duidelijkst is, of meest natuurlijk wordt waargenomen, is ook een manier die geregeld terugkomt. Bijvoorbeeld bij Ajahn Amaro (Thaise traditie), in ‘Finding the missing Peace’, waarin hij schrijft over het gewaar zijn van de ‘sensations’ van het (natuurlijk) ademen “Wherever you feel them strongly… in the chest or diaphragm… The tip of the nose… The throat…” (blz. 25).
Aan de andere kant wordt het door sommigen juist aangemoedigd de adem niet op een duidelijke plek waar te nemen, maar juist zeer subtiel, zoals subtiele windstromingen, de meest kleine beweging, of alleen een ‘weten’ dat er adem is. De geest zou dan meer kunnen verstillen of verscherpen.
Daarnaast zijn er nog talloze voorbeelden van andere meditatietradities die werken met de adem. Bij zen wordt soms geïnstrueerd door het hele lichaam te ademen, alsof je door al poriën ademt, of is er de techniek om de ademhalingen te tellen. In yoga tradities en Tibetaanse tantra houdt men soms een van de neusgaten dicht.
Niet alleen verschillen in de plek om de adem te observeren vallen op, maar ook variëteit in de mate van focus. In hoeverre men zonder afleiding bij een kleine plek van de adem moet blijven, zoals in Pa-Auk, of juist met meer openheid, zoals bij U Tejaniya die voorstelt de aandacht zo min mogelijk te sturen naar de adem, het liefst helemaal niet.
Niet zo gek is dat veel mensen verward zijn over wat de juiste manier is. Helemaal omdat veel leraren zeggen dat hun manier de juiste weg is van de Boeddha. Althans, zo gaat dat vaak in Azië. In het Westen is men tegenwoordig wat terughoudender daarin. Maar wat zou de Boeddha gezegd hebben? Interessant is dat nagenoeg alle boeddhistische tradities erkennen dat hun methode gebaseerd is op Anapanasati sutta (MN 118), maar opvallend is dat eigenlijk geen van alle, behalve sommige Thaise leraren misschien, de tekst letterlijk navolgen.
Deze Anapanasati gaat als volgt:
Welnu, hij (of zij) begeeft zich naar het woud, of naar de voet van een boom, of naar een lege hut en zet zich neer. De benen gekruist hebbend, het lichaam rechtop, het aandachtig gewaarzijn vooraan gevestigd, ademt hij/zij aandachtig in, ademt hij/zij aandacht uit.
- Lang inademend weet hij/zij, ‘ik adem lang in’. Lang uitademend, dan weet hij/zij, ‘ik adem lang uit’
- Kort inademend, dan weet hij / zij ‘ik adem kort in’, kort uitademend dan weet hij / zij ‘ik adem kort uit’.
- Net als een vaardige naaier, weet hij/zij, dit is een korte slag, dit is een lange slag.
- Hij/zij traint zichzelf, het hele lichaam ervarend, zal ik inademen. Hij/zij traint zichzelf het gehele lichaam ervarend zal ik uitademen.
- Hij/zij traint zichzelf lichamelijke formaties kalmerend zal ik uitademen, inademen. etc.
- Ademen en lichamelijk welbehagen voelen;
6. Ademen en geluk voelen;
7. Ademen en bewust zijn van denkprocessen;
8. Ademen en kalmeren van denkprocessen;
9. Ademen en bewust zijn van de geest;
10. Ademen en geest verblijden;
11. Ademen en geest concentreren;
12. Ademen en geest bevrijden:
13. Ademen en vergankelijkheid beschouwend;
14. Ademen en wegebben beschouwend;
15. Ademen en ophouden beschouwend;
16. Ademen en loslaten (afstand nemen/overgave) beschouwend.
Voor een geheel overzicht, zie: http://www.suttas.net/suttas/majjhima-nikaya/mn118-anapanasati-sutta.php, maar de Engelse Wikipedia-pagina over Anapanasati is ook aan te raden.
Wat valt op?
Een paar dingen vallen op. Namelijk, er wordt geen plek genoemd om de adem te observeren. Ook al beweren sommige tradities dat ‘het hele lichaam’ het ‘ademhalingslichaam’ is, dat in zijn geheel bij de neus geobserveerd dient te worden. Dat lijkt echter wat vergezocht. Vooral ook kijkende naar de volgende stappen, waarbij de nadruk is op voelen van piti (bliss) en dat doe je niet alleen in je neus. Bovendien, zo vraag ik me af, als het echt zo essentieel was geweest om de adem bij de neus, of buik, te observeren, dan had de Boeddha toch wel het woord ‘neus’, of ‘buik’ gebruikt?
Nog iets dat er uitspringt. Uit deze stappen blijkt namelijk dat er intentioneel gemediteerd dient te worden. Eerst richting kalmte en bliss, dan richting inzicht (vergankelijkheid) en uiteindelijk om los te laten. Toch benadrukken veel vipassanatradities juist het niet ‘te veel willen’ of niet ’sturen’. Is dat wel correct?
Bovendien is er vaak weinig nadruk op bliss binnen vipassana en daarom wordt vipassana ook wel het droge pad genoemd. Als vipassana-mediterende kun je, je soms zelfs schuldig gaan voelen als je in bliss van de meditatie vertoeft. Ik mag er niet aan hechten.
Erkennen
Naast dat we ons dan misschien best heel plezierig zouden mogen voelen, kunnen we niet ontkennen dat erkennen wat er is ook zeer belangrijk is in het boeddhistische pad. Dat begint bij deze tekst bijvoorbeeld met weten dat een adem lang of kort is. De tekst zegt niet dat je kort of lang moet ademen, maar je dient te weten welke van de twee aanwezig is. Erkennen lijkt ook de kern te vormen van de Satipatthanasutta. Dat is een zeer belangrijke tekst, want hierop zou vipassana-mindfulness meditatie op zijn gebaseerd. De Boeddha zou het volgende gezegd hebben over de satipatthana: “Mediteerders, dit is het directe pad voor de zuivering van wezens, voor het afnemen van leed en voor het verwezenlijken van bevrijding, namelijk de vier satipatthana’s, de vier fundamenten van mindfulness.” (MN 10)
De Satipatthanasutta, net als de Anapanasutta (dat er een deel van is) begint met afzondering (de mediterende gaat naar een lege hut, of onder een boom). Vervolgens zou de Boeddha gezegd hebben: en vestigt mindfulness ‘van voren’, dat ook direct, of bij de ingang zou kunnen betekenen. Het is maar net hoe het Pali woord parimukham wordt vertaald, dat volgens Analyo een lastige zaak is.
Als je de het woord parimukham deelt in de sub-betekenissen lijkt dat wel opheldering te kunnen geven. ‘Pari’ betekent overal, of compleet en mukham betekent mond of ingang. Voor verschillende vipassanatradities is dit de onderbouwing om de adem bij de neus te observeren, maar dat staat er dus niet letterlijk. Als het al iets letterlijk is, dan de mond, maar waarom die combinatie met het woord: pari, oftewel compleet, of ín zijn geheel? Volgens sommigen betekent dat ‘de hele adem’, van begin tot eind, maar ook dat is niet zeker. Parimukham lijkt namelijk een stap te zijn voorafgaand aan de adem en ook van toepassing op andere gebieden van aandacht. Persoonlijk vind ik de combinatie van de twee delen juist een erg mooie beschrijving over wat mindfulness is. Namelijk aandacht, niet alleen direct en gericht, bij waar het iets aanraakt / ingang (mukham), maar tegelijk ook omvattend en holistisch (pari). Misschien kennen wij daar geen goed equivalent voor en is het daarom lastig te vertalen. Dat is vaak het geval met dergelijke teksten. Deze tweeledige benadering voor mindfulness: zowel focus (op een belichaamde manier?), als bewust van de geheelsituatie, is dat niet waar het om draait bij mindfulness?
Vervolgens gaat de satipatthana verder met mindfulness van de rest van het lichaam, dan gevoel, dan geest en tot slot mindfulness van dhamma’s (principes, of wetmatigheden). Bij al deze gebieden van aandacht dient de mediterende zowel direct te ervaren in het moment als meer receptief en bewust van het geheel. Bijvoorbeeld wanneer men loopt, dat men loopt, wanneer men een positief gevoel heeft, dat er een positief gevoel is, als men boos is dat men weet dat er boosheid is, kalm is etc. Het is daarin niet moralistisch is. Het zegt niet: je mag niet boos zijn, maar als het er is, moet je dat weten. Weten we niet dat iets er is, dan hebben we immers al snel een probleem, want dan leven we het automatisch uit en zullen de consequenties moeten ervaren. De boosheid opmerken is misschien niet het moeilijkste, maar daarnaast dienen we het te zien als: komend en gaand en niet als ‘ik’ of ‘mijn’. Zo luidt de instructie en dat is natuurlijk lastiger.
In het refrein in de satipatthana staat het volgende:
‘De mediterende is mindful van lichaam (als lichaam), gevoel (als gevoel).., geest (als geest) en dhamma’s (als dhamma’s), voor directe kennis en continue mindfulness.’
Deze laatste woorden zijn mijns inziens zeer belangrijk in de discussie over wat een juist meditatieobject is. Mindfulness beoefent men op basis van de 4 aandachtsgebieden, met als doel directe kennis en mindfulness zelf. Het doel is dus niet een bepaald object zo goed mogelijk in de aandacht te houden, zoals we soms geneigd zijn als we zo’n instructie / opdracht krijgen, maar het doel is directe ervaringsgerichte kennis en mindfulness ontwikkelen als kwaliteit van geest. Dat kan in feite middels alle aandachtsgebieden tot stand komen. Ieder object, of het nou gevoel, gedachtes, de adem, of geluiden zijn. Herhaaldelijk komt in boeddhistische teksten het belang van zelftoetsen terug. Je zou kunnen concluderen dat het goed lijkt te zijn om zelf op te merken welk meditatieobject maakt dat je gemakkelijk continue gewaar kunt zijn op een onderzoekende manier (verlichtingsfactor), zonder aantrekken of afstoten (=sama sati, ofwel juiste mindfulness). Daarom lijkt rigide en doelgericht een meditatieobject volgen niet de adequate manier, want de kans is dan groot dat er tevens een subtiele afkeer en een zoeken naar resultaat (zoals concentratie) aanwezig is. Het zou voor deze discussie interessant zijn in te gaan op wat precies wordt bedoeld met directe kennis en wat precies mindfulness (sati) is volgens de boeddha, maar dan wijdt het artikel teveel uit.
Ontstaan van vaardigheden
De mindfulness beoefening volgens de Boeddha is echter meer dan alleen erkennen, zoals dat centraal staat bij de gebieden lichaam, gevoel en geest. Bij mindfulness van dhamma’s (ook wel te zien als principes, of wetmatigheden) dat als laatste wordt genoemd, gebeurd er namelijk iets interessants. Bij mindfulness van de hindernissen staat: ’De mediterende herkent de hindernis moeheid als moeheid, verlangen als verlangen (hetzelfde voor onrust, afgunst en twijfel) en weet hoe de hindernis te verwijderen en om toekomstige te voorkomen.’ Bij de verlichtingsfactoren staat: ‘Ook weet hij / zij, hoe de nog niet ontstane ontwakingsfactor [dat zijn: mindfulness, interesse, energie, vreugde, kalmte, concentratie en gelijkmoedigheid,] kunnen ontstaan en hoe de ontstane ontwakingsfactor kan worden geperfectioneerd door ontwikkeling’
De instructie van ‘weten wat er is’ wordt aangevuld met een meer proactieve instructie. Bij mindfulness van dhamma’s lijkt er een soort skill of vaardigheid te moeten zijn ontstaan om met de eigen geest om te gaan. Om het als het ware te navigeren naar meer positieve kwaliteiten die meer stroomlijnen met de verlichting. Wat hierin opvallend is, is dat het geen expliciete instructie geeft over wat de mediterende precies moet doen om de hindernissen te voorkomen en de verlichtingsfactoren te verdiepen. Er staat: ‘de mediterende weet zelf’. Dat lijkt te insinueren dat vanuit de eerdere beoefening in mindfulness / opmerkzaamheid de mediterende zelf inzicht heeft opgedaan in wat hem of haar specifiek hiervoor helpt. We moeten niet vergeten dat de Boeddha 40 meditatieobjecten onderwees, passend per type persoon. Zo werkt de concentratie op het vuurelement goed voor een persoon waarbij het aarde element meer centraal staat in de constitutie, of bijvoorbeeld bij moeheid, maar is dat weer af te raden voor een snel opvliegend type. Die kan weer beter mediteren op het element aarde. Als we meerdere manieren proberen en we door continue mindfulness steeds beter oorzaak en gevolgen opmerken, weten we op den duur steeds beter wat ons het meeste helpt.
Het meditatieobject (bijvoorbeeld de adem) en alle aandachtsgebieden in de satipatthana zijn zo beschouwd van secundair belang. Observeer je de adem bij de neus, of buik, of observeer je helemaal geen adem, maar een van de andere gebieden en doe je dat gericht op inzicht (directe kennis), de afname van de hindernissen, of de ontwikkeling van de verlichtingsfactoren, dan beoefen je dus correct volgens deze instructies. Ashin Tejaniya benadrukt daarom ook altijd de geest bij het mediteren, want je moet weten met welke geestestoestand je mediteert. Ben je ontspannen? Is er de wens iets te bereiken? Met welke houding sta je in het hele meditatieproject zo dien je, je af te vragen voor je gaat zitten.
Alles heeft voor en nadelen
Het kan verwarrend zijn. Welke meditatieobject moet ik waar observeren? Moet ik alleen maar accepteren? Of moet ik juist iets willen veranderen en sturen met een intentie? Het lijkt een tegenstelling, maar misschien is dat de bedoeling. Uiteindelijk moeten we natuurlijk zelf leren opmerken wanneer een benadering ons helpt. ‘Erkennen’ hoeft ook niet altijd goed te zijn. Dat kunnen we ook doen als truckje om iets juist niet onder ogen te komen, of om niet te hoeven voelen. Weglabelen wordt dat wel eens genoemd. Een intentie stellen kan op zijn beurt zijn uit vermijding, of uit hebzucht, maar ook om de geest een zetje in de goede richting te geven.
‘Ken u zelve’, staat boven de tempel in Delphi. Dat is natuurlijk belangrijk. We moeten van onszelf weten wat we waarom doen. Passen we een meditatiemethode toe om een brave yogi te zijn en een schouderklopje van de leraar te krijgen? Of misschien omdat we het gemakkelijker vinden als iemand anders ons de weg wijst? Of doen we het als vlucht omdat we er beter door voelen en niet te hoeven onderzoeken waarom we eigenlijk die bepaalde spanning hebben.
Ook al kost het misschien meer tijd en moeite, het lijkt belangrijk te zijn om zelf te toetsen of iets werkt. De kalamasutta zegt dat we niet moeten afgaan op traditie, wat rationeel klinkt, of wat de leraar zegt, maar op hetgeen waarvan we zelf merken dat het wenselijke effecten heeft. Zo ontstaat directe kennis t.t.t tot kennis uit aannames van anderen. Toch lijkt dogma erg verleidelijk en zijn er maar weinig meditatieplekken waar je de mogelijkheid hebt om zelf te experimenteren. De zekerheid waarmee meditatieleraren soms beweren dat hun methode de juiste is, is opmerkelijk. Zo is er een oude boeddhistische tekst die sariputta’s fout wordt genoemd. Sariputta was een van de wijste studenten van de Boeddha en zelf ook een verlichte (arahant). Deze had een student die maar niet verder kwam. Hij deed de concentratiemeditatie op een dood lichaam, maar hij kwam niet in concentratie. De Boeddha zag dat hij in vele vorige levens goudsmit was geweest en stelde voor om te mediteren op de kleur goud. Dan zou hij sneller in absorptie-concentratie komen. En ja hoor, dat lukte. Je zou kunnen concluderen dat als zelfs Sariputta, die misschien wel de tweede hoogste gerealiseerde is na de Boeddha, een fout kon maken in het voorschrijven van het juiste meditatieobject, dus waarom zou je meditatieleraar tegenwoordig dat niet kunnen?
Het is goed met zo min mogelijk vooringenomenheden (empty cup) zelf iets te onderzoeken, maar dat is lastig met zoveel meningen van allerlei experts, of wanneer we ons aan een bepaald format moeten houden. We twijfelen dan al snel aan onszelf want wie zijn wij met zoveel minder ervaring dan die leraren. Ook al kan een leraar iets raaks zeggen over je, je kunt je toch afvragen of je jezelf niet beter kent. Het kan een advies zijn op te passen met te denken in ‘goede of verkeerde methodes’. De meest ervaren mediterenden zeggen vaak dat mediteren niet een maniertje is dat je goed of fout doet, maar vooral een proces dat constant in ontwikkeling is. Bovendien kunnen juist die momenten, of manieren die niet werken essentieel zijn om tot bepaalde inzichten te komen. Het is goed jezelf die vrijheid te gunnen, want we willen immers vrij zijn, dus waarom zou je je gevangen zetten in een meditatievorm, of meditatiesysteem?
Een advies kan zijn om op een meer open, flexibele en onderzoekende manier te beoefenen en tegelijk te weten waar je heen wilt. De werkelijkheid is contradictioneel en dat is misschien niet zo erg. Enerzijds helpt het bijvoorbeeld, om niet te veel een doel te hebben bij het mediteren, maar anderzijds moet je ook eerlijk kunnen aftoetsen of afvinken of je er beter van wordt op verschillende gebieden. Of zich bepaalde wenselijke kwaliteiten manifesteren. Ook daarin schuilt echter een contradictie, want soms lijken we er slechter aan toe te zijn door meditatie, omdat we dieper bij een gebied komen dat we eerder hebben genegeerd of weggedrukt. Daarom kan de combinatie met westerse psychotherapie zo goed zijn, omdat dat vaak beter is ontwikkeld in methodes om inzicht te krijgen in de eigen persoonlijke valkuilen en vermijding strategieën vanuit je eigen persoonlijke geschiedenis. Kortom, er komt meer bij kijken dan ‘gewoon de adem’ observeren, of misschien ook niet.
Louis van Bebber zegt
Met genoegen gelezen. De Boeddha schijnt ook ooit gezegd te hebben: geloof mij niet, ervaar zelf. Vind ik een mooie wegwijzer.
G.J. Smeets zegt
Wat mij betreft een uitstekend overzicht van de boeddhistische adem-kwestie. Ademhalen is nummer 1 in het leven, ook voor boeddhisten. Ik permitteer me er een paar opmerkingen bij te maken – ter info – waar de schrijver van de Anapanasati Sutta geen flauw benul van had en waarover de schrijver van dit overzicht niet rept.
Ademhalen gaat met het ademhalingsapparaat: neusholte, keelholte, strottehoofd, luchtpijp, de linker en rechter bronchiën plus de longen die in de ribbenkast hangen. En vooral niet te vergeten het middenrif en de andere spiergroepen die de ribbenkast als een blaasbalg op en neer laten gaan. In principe maakt het helemaal niks uit op welk van de talloze onderdelen van het ademhalingsapparaat een meditator de aandacht richt. Elk onderdeel van het ademhalingsapparaat is goed genoeg als concentratie punt. Waar het didactisch om gaat is dat je 1 brandpunt hebt waar je gedachten / emoties als motten omheen fladderen. Alles werkt. Disclaimer: een van de twee neusgaten afstoppen of doen alsof je door je poriën ademt heeft met ademhaling niets te maken.