Guna–guna
(Zeist) Menno komt graag en vaak bij mevrouw Musegaas en zij vindt het fijn om hem verhalen te vertellen over het Nederlands–Indië van vóór de oorlog, over de Jappenkampen en over guna–guna, de stille kracht.
“Met de guna–guna valt niet te spotten.” benadrukt ze meerdere malen. “En je doet er verstandig aan je nooit met zwarte magie in te laten, want het kan als een boemerang werken en jezelf treffen wanneer je niet oppast.”
Menno gelooft haar direct als ze beweert dat de onzichtbare wereld veel groter is dan de zichtbare. Het bovennatuurlijke lijkt voor mevrouw Musegaas net zo vanzelfsprekend als de dagelijkse werkelijkheid.
“Zoals van een ijsberg maar tien procent boven water uitsteekt, zo steekt de wereld maar voor tien procent boven de veel ijlere wereld van de geest uit. Misschien zelfs nog wel voor een veel geringer deel. Er is zoveel meer dan wat je kunt zien, Menno. En er is zoveel meer dan je kunt horen. Ik zal je het verhaal vertellen van Ramelan, de broer van de lurah:
Ramelan was een jaar of elf, twaalf toen hij op een dag zomaar verdween. Hij was echt spoorloos. De hele desa zocht hem, dagen-, weken- en zelfs maandenlang. Tot uiteindelijk iedereen ervan overtuigd was dat Ramelan opgegeten moest zijn door een tijger. Er gingen jaren voorbij, en de ouders van Ramelan stierven van verdriet. Tenslotte werd zijn broer een oude man, toen, op een dag, ineens Ramelan weer in de desa verscheen, geen dag ouder geworden. Hij was nog steeds twaalf jaar, en droeg nog steeds dezelfde kleren als op de dag dat hij verdween.”
“Hoe …?” Menno ’s mond zakt open van ongeloof.
“Ja, hoe dat kon? Dat weet niemand. Ramelan werd naar de nieuwe lurah gebracht, die hem onmiddellijk herkende. Daarna moest Ramelan zijn verhaal aan de politie vertellen, aan de dokter, het oude schoolhoofd en niet te vergeten de priester en tenslotte aan de dukun santet.”
Mevrouw Musegaas zwijgt weer een paar minuten, alsof ze diep nadenkt of ze wel verder kan vertellen en welke woorden ze daarvoor zal gebruiken. Menno zit op het puntje van zijn stoel.
“Was u erbij? Heeft u Ramelan gezien?”
Mevrouw Musegaas schudt het hoofd. “Nee, Menno. Sajang. Ik was nog maar een heel klein meisje toen het gebeurde, maar ik herinner me nog wel de consternatie.”
“Wat was er gebeurd?”
“Ramelan had de geestenwereld betreden, omdat hij zo graag met de grote steen wil spreken.”
“Waarom wilde Ramelan met die steen spreken?” Menno vindt het maar raar.
Mevrouw Musegaas maakt een verontschuldigend gebaar. “Natuurlijk, natuurlijk … dat ben ik vergeten te vertellen. Iemand uit de desa had diep in het bos, bij een grote rots, een heel mooie steen gevonden. Een edelsteen. Die steen bleek veel geld waard en maakte de vinder rijk. Omdat de ouders van Ramelan arm waren, wilde hij ook zo’n kostbare steen vinden, en toen dat nooit gebeurde, hoe ijverig hij ook zocht, wilde hij aan de rots vragen hem te helpen. Nee Menno, dat is geen grapje. Er zijn meer mensen die contact hebben met de geestenwereld dan jij denkt. Maar die wereld betreden… er binnengaan en er verblijven, dat gebeurt zelden, en, zoals je nu weet, het is gevaarlijk. Terwijl Ramelan het gevoel had dat hij maar een paar minuten met de stenengeest sprak, gingen er in zijn eigen wereld ondertussen tientallen jaren voorbij.”
Menno zucht van spanning, en probeert zich voor te stellen hoe het zal zijn, om met een steen te praten en daarna weer terug te komen, tientallen jaren later.
“Het verhaal is nog niet afgelopen,” onderbreekt de oude vrouw zijn mijmeren. “Nadat Ramelan weer in de desa teruggekomen was, duurde het niet lang of hij werd ziek. Meer dan vijftig jaar heeft hij in het tempo van de stenengeest geleefd en hij kon zich niet meer aanpassen. De drukte om hem heen werd hem te veel, en hij besloot weer naar de stenengeest terug te gaan. Voor altijd. Niemand heeft Ramelan ooit nog weer gezien.”
Geef een reactie