De Amerikaan Henry David Thoreau publiceerde in 1854 Walden, een verslag van een verblijf van een jaar in een hutje in een bos aan een meertje. Dit maatschappijkritische en filosofische boek is nog steeds een inspiratiebron voor individualisten, anarchisten en eco-mensen. Thoreau bedacht zo’n beetje de burgerlijke ongehoorzaamheid.
Helemaal consequent was hij niet. Bekend is dat Thoreau zijn afzondering in het houten huisje aan het meer af en toe onderbrak door de bewoonde wereld op te zoeken.
Als kind kende ik vele Waldens. Mijn vrije tijd speelde zich af in zelfgebouwde hutten, op de velden van mijn vader en langs de oevers van de Maas. Daar ging ik urenlang vissen, zonder veel te vangen. Daar was het me ook niet om te doen, het ging me denk ik om de stilte en de afzondering.
Als ik niet aan het vissen was, zocht ik fossielen en prehistorische artefacten op de akkers van mijn vader en langs de oevers van de Maas. In een herbarium droogde ik planten. Mijn zelfbedachte landkaarten van Oost-Indische inkt (met verbrande randen) waren hallucinerend goed. Ik begroef ze in sigarenkistjes van mijn opa. De rest van de tijd zat ik te lezen.
Tot mijn vijftiende wilde ik archeoloog worden. Ik had het geluk dat in mijn dorp een amateurarcheoloog woonde, Marinus van Etten. Hij leefde in een klein huisje aan het spoor. Zijn loopbaan op een baggermolen had hem een rijke collectie fossielen opgeleverd. Ze lagen uitgestald op schappen in de piepkleine woonkamer.
Ik wilde dat hij me alles toonde, met zo uitgebreid mogelijke toelichtingen. Daar gaf hij met plezier gehoor aan. Vervolgens toonde ik hem mijn vondsten, die Marinus van Etten met grote deskundigheid analyseerde. Ik luisterde ademloos. Ik vond hem een held.
Mijn vader zei dat Marinus dronk. En inderdaad had hij wel eens een nat kruis. Maar daar keek ik als kind doorheen. Een dorpsgeleerde als Marinus van Etten mocht best drinken, vond ik. Daar had ik verder geen mening over. Het ging me om de informatie die hij gul verstrekte over zijn en mijn archeologische vondsten.
In mijn omgeving kreeg ik geen applaus voor mijn ambitie om archeoloog te worden. Ik had mijn fossielen trots uitgestald in een kast in mijn slaapkamer. Maar die was op een dag leeg. Mijn moeder had alles weggegooid, want ze vond die kast maar een stofnest. Daar dacht ik lang over na. Vervolgens ging ik mijn fossielen zoeken op het erf voor de boerderij, waar ze uitgestrooid lagen op grind.
Ik vond niet alles terug. Maar wel het hoogtepunt uit de collectie, een versteende zee-egel van vuursteen, die ik langs de Maas vond, en die inmiddels in bezit is van mijn zoon. Hij beheert ook mijn muntencollectie, waaronder twee Duitse koperen stuivers uit de 17e eeuw, die ik vond op een akker van mijn vader.
Gek genoeg, of niet, verloor ik na mijn puberteit bijna iedere belangstelling voor de natuur, en werd ik een voltijds stadsmens. Maar ook daar zocht ik steeds mijn Walden. Door weinig bezoek te ontvangen. Ik maakte er soms een sport van alleen uit te gaan en de hele avond met niemand te praten. Toch vermaakte ik me. Weer thuis was ik altijd erg tevreden over mijn locked in-attitude.
Ik leerde dat afzondering onder alle omstandigheden mogelijk is. De tolerantie van mijn omgeving voor die manier van leven was beperkt. Ik trok me er niets van aan. Bij Maastricht dwaalde ik met vrienden ’s nachts urenlang door mergelgrotten, ook in afgesloten stelsels met instortingsgevaar. Ik ging hardlopen in het Savelsbos, het enige natuurlijke hellingbos van Nederland, waar prehistorische vuursteenmijnen liggen.
Overal zocht ik een excuus voor afzondering, ook als tegenhanger voor mijn enerverende werk als journalist en bezoeken aan slonzige drinklokalen. Na drie decennia stadsleven ben ik geland in een klein stadje. Ik woon muisstil, zoals ik het graag heb. Mijn nieuwe Walden is een appartement van de woningbouwvereniging, uit de categorie sociale huur.
Ik heb me nog nooit zo rijk gevoeld. Die hut aan dat meertje in het bos denk ik er wel bij. Het geval wil dat ik een amputatiepatiënt in een rolstoel ben. Een oude schuur in een buitengebied trekt me wel aan als mijn toppunt van gedroomd woonideaal. Daar zou ik de hele dag kunnen mediteren, schrijven en lezen. Alleen is de supermarkt dan te ver weg, net als de huisarts.