Kukelekuuuuuu, kukelekuuuuuuu, Bodai trekt zijn deken over z’n hoofd, kukelekuuuuuuuuuuuu. Bodai denkt: ‘Haan, we hebben helemaal geen haan’, hij doet zijn ogen open, het is nog donker. Dan realiseert hij zich dat hij in het schuurtje van Edie ligt en niet voor de meditatie hoeft op te staan en wentelt zich zonder wroeging in de heerlijke warmte van zijn slaapplekje. Een uurtje later klinkt een stemmetje: ‘Meneer monnik, bent u al wakker, mama heeft thee en chapati’s.’
Een uitgerekt gegrom vanuit het schuurtje maakt duidelijk dat meneer de monnik wakker is. ‘Ik kom er aan’ zegt Bodai en als zich in zijn pij gehesen heeft gaat hij met een slaperig hoofd buiten aan het kleine tafeltje zitten. Edie zegt: ‘Stop je hoofd even in de put dan word je wakker.’ Bodai loopt naar het midden van het erf, een vriendelijke buurvrouw geeft hem gedienstig de emmer zodat hij zich kan opfrissen. Na een heerlijk ontbijtje zegt hij: ‘Zou ik het stuk hout van gisteren van je mogen hebben?’
‘Ik heb iets veel beters voor je’, zegt Edie die naar binnen gaat en even later met een zwart gelakte drinknap naar buiten komt. ‘Deze is van de grootvader van mijn overleden man geweest. Toen zijn vrouw overleed is hij als sadhu (yogi) gaan leven, hij staat bij ons maar te verstoffen. Trouwens, hoe laat ben je weer terug dan kan ik rekening houden met het eten.’
Deze vraag komt een beetje onverwacht en slaat hem om het hart, het geeft Bodai een beklemmend gevoel. Hij zegt: ’Ik ben heel blij met jullie vriendelijkheid maar ik weet niet of ik terugkom naar hier.’ Rada trekt een pruillipje en Edie zegt: ‘Ik snap het, maar er is hier altijd een slaapplekje voor je.’ Bodai geeft Edie een knuffel maar als hij Rada er ook een wil geven loopt ze weg en ze roept: ‘Jij bent stom’. De jonge monnik loopt het erf af zwaait nog een keer naar Edie en word dan opgenomen in de mensenmassa van Wakali. Als hij bij het marktplein komt is er nog steeds het onbestemde gevoel maar hij zet zich er overheen en gaat op een strategisch plekje staan waar veel mensen langskomen. Met zijn bedelnap in z’n handen begint hij de ‘Enmei sutra’ te reciteren.
Het is een gemakkelijke sutra die je eindeloos kunt herhalen- dat is eigenlijk ook logisch, het is de levensverlengende sutra. Na een uurtje krijgt hij een droge keel van het zingen, hij loopt naar de overkant waar een theehuis is. Als hij wil gaan zitten komt de baas op hoge poten aangelopen en roept:’Geen bedelaars in mijn theehuis, d’r uit.’ Dat heeft Bodai nog nooit meegemaakt en hij zegt: ’Ik kom niet bedelen, maar alleen een kopje thee drinken.’ Als je niet maakt dat je wegkomt…
Dreigend komt de baas op hem aflopen. Verbouwereerd loopt Bodai het marktplein op. Dan klinkt er een stem, die zegt: ‘Dat valt niet mee hè, eerwaarde.’ In een hoekje zit een zwerver in lompen gehuld gehurkt op de grond. ‘Ik heb weliswaar geen thee, maar als een slokje water ook goed is,… kom maar op met uw nap. De man haalt een kalebas met een stop te voorschijn. Bodai houd zijn kom op en de man schenkt er wat water in.
De zwerver zegt: ‘Er zijn mensen die het niet zo op bedelaars hebben, wen er alvast maar aan, vooral die van de vaisyas-kaste hebben de pest aan bedelaars’.
‘Ja maar, ik ben helemaal geen bedelaar, ik ben een monnik.’
‘Zooooo eerwaarde en tot welke kloosterorde behoort u dan?’
‘Nou ik ehhh ehhh’
‘Dat bedoel ik, je kunt wel heilige liedjes zingen en als je daar geld voor wilt hebben ben je gewoon een bedelaar.’
‘Maar monniken bedelen toch allemaal.’
‘Jawel… monniken’
‘Maar ik ben toch een monnik.’
‘O ja waar zijn uw medebroeders dan? Waar is uw tas waar de naam van de tempel op staat?’
‘Ik ben weggelopen uit het klooster.’
‘Hier,… neem nog wat water, kost niks. Maar,.. wat stond u daarnet te murmelen.’
‘Wat bedoelt u?’
‘U stond daarnet te murmelen, zo van:
Kan de zee op zijn naam komen
Moet ze zolang poetsen
Ja poetsen,…
En verder weet ik niet.
Verbaasd kijkt Bodai de zwerver met grote ogen aan en zegt: ‘Dat was de sutra voor verlenging van leven.’
‘Nou ik begreep er geen hout van.’
Dat komt omdat het in het Chinees is, het betekent:
Mijn hart is één met de pijn van de mensen
Kom, zoek verlichting in Boeddha.
Iedereen is Boeddha!
Word wakker, je bent Boeddha-
De Boeddha, dharma en sangha-
Een zuivere, vrolijke , onbaatzuchtige Boeddha.
de kreten in de nacht
De pijn van overdag
Ze zijn bedacht
Zelfs dit moment, ‘dit nu’
Het is bedacht
De zwerver reageert. ‘En dat zou je leven verlengen? Nou ik vind het wreed, ik vind het wreed om nog meer zout in de wonden te smeren, wat nou compassie, het gaat volledig voorbij aan de tragedie van dit leven.
Wij, we zitten hier als bedelaars en mogen niet eens thee in het theehuis drinken. Zie je dat paleis van de radja daar? Arme sloebers hebben stenen moeten hakken om dat te kunnen bouwen. Ga maar eens vertellen dat de pijn in hun rug niet van het stenen sjouwen komt maar dat ze het bedacht hebben, dat ze het zich inbeelden. Als je dat liedje nog een keer zingt moet je drie dagen je mond met zeep spoelen.’
De zwerver raakt op dreef: ‘Je hebt in zeven jaar nog niet veel geleerd, hè. Het enige wat je geleerd hebt is een vroom gezicht trekken, en die klap heeft ook niet veel geholpen. Je zou eigenlijk takken moeten gaan sjouwen om nog wat te leren. Rot op met je liedje het gaat om geven, alleen maar geven.’ Beteuterd kijkt Bodai naar de kom water in zijn handen, de dag begon al raar maar nu is het nog veel gekker. De bedelaar vraagt: ‘Wat ben je van plan?’ ‘Van plan, ik weet het niet, ik, ik…’Diepe zucht.
‘Je kunt moeilijk hier blijven zitten, wat ben je van plan?’
Bodai pijnigt zijn hersens af. De bedelaar roept: Wat wil je! Bodai brult terug: ‘Dit gevoel kwijt.’
’Wat voor gevoel?’
‘Het gevoel dat mijn hart fijngeknepen word, het gevoel van het rotsblok in mijn nek, het gevoel van schuld, pijn, onmacht…’
Hoeveel geld heb je? Bodai kijkt de bedelaar aan en vraagt: ‘Hoezo, kan ik het afkopen, kan jij het voor een paar roepies wegtoveren? Waarom zou ik, die gevoelens zijn toch alleen maar bedacht.’
Hoeveel geld heb je? Bodai telt zijn geld. De zwerver zegt: ‘Mooi, pak die takkenbos op en ga maar mee.’ Gebukt onder de vracht loopt hij achter de bedelaar aan. Bij een stalletje met tassen blijven ze staan. De bedelaar zoekt een stevig exemplaar uit en zegt: ‘Betaal de marktkoopman maar.’ Zo kopen ze een handdoek, scheergerei, dekens en een tandenborstel. De bedelaar loopt de stad uit, ze lopen langs de rivier, richting de bergen. In de verte ziet Bodai een bamboebos en denkt- wat bedoelde hij met ‘in zeven jaar nog niet veel geleerd’ en met ‘die klap heeft ook niet veel geholpen’. De zwerver vraagt waar Bodai de nacht heeft doorgebracht. ‘O, bij een vrouw van wie haar man overleden is. Ze heeft een dochtertje van een jaar of zes.’
‘Ja ja, zegt de bedelaar,‘ en wil je nog naar haar terug? ‘Nou nee, ik denk niet dat ik daar wat mee opschiet’. Hoezo opschiet? ‘Nou de gevoelens waar ik mee worstel, ik denk niet dat als ik bij haar blijf, ik daar vanaf kom.’ Ja, ja, zegt zegt de bedelaar. ‘Ken je de sutra van ‘het zelf vergeten’ de sutra van ‘alleen maar geven?’ Nee , zegt Bodai. De bedelaar begint te schaterlachen en zegt: Alleen jouw gevoelens, jouw pijn zijn belangrijk, terwijl zij net haar man verloren heeft.’ Hij lacht weer en begint te zingen:
Dukka dukka dukka
pijn dat is Rupa
Niet willen is Tanhna
Zoek naar Nirodha
Langs het paadje
van Arya Magga
Kom je bij Sunyata’
Van wie heb je dat geleerd? vraagt Bodai. Van een oude Banjhākri. Bodai krabt op zijn hoofd, schudt de takkenbos weer goed op zijn rug en zegt: ‘Ik heb iemand gekend die Banjakris heette, is dat soms dezelfde?’ ‘Dat kan wel, want hij slist nogal en als je vraagt hoe hij heet zegt hij steevast ‘Banjakrisssss’ ‘Draagt hij een grote zwarte baard?’ De bedelaar begint te lachen, en zegt: ze hebben allemaal grote zwarte baarden. Ze zijn inmiddels bij het bamboebosje gekomen, als ze het bos in lopen komen ze op een plek waar zes slaapplaatsen zijn gemaakt.
De bedelaar zegt: ‘Vannacht is Uru overleden, je kunt wel op zijn plek slapen.’