Deze week leek veel op de voorgaande, de eerste dag viel wel mee, maar in de middag van de tweede dag beginnen de rug en benen van Bodai op te spelen. De derde dag begint zwaar te worden en de vierde,…waarom ben ik hier aan begonnen, moedertje, moedertje, waarom? De tranen biggelden over zijn wangen.
In de middagsessie is als bij toverslag de pijn weer verdwenen en er werden zelfs bedekte grapjes gemaakt waar veel om gegrinnikt werd. Aan het eind van de zevende dag,… ‘Wat?… nog een week er achteraan, oké geen probleem hoor.’ Maar ja, het was alweer afgelopen en het leven ging zijn gewone gangetje.
Inmiddels was de regen een stuk minder geworden, overal bloeiden bloemen en het was aangenaam in de tempel. Op 31 mei begon de koortsachtige drukte weer, langzaam druppelde de tempel vol met monniken en leken van buitenaf. Inmiddels had Bodai wel geleerd hoe hij zich moest installeren om de week door te komen. Hij bezat een klein komfoortje om zelf thee te kunnen zetten, met zoveel mensen in de tempel was de thee vaak op. Hij had ook wat eten ingeslagen zodat hij zijn eenzaamheid kon weg eten.
Bodai begon behoorlijk te wennen aan het tempelleven en werd, ondanks zijn leeftijd door iedereen voor vol aangezien. Het weekritme begon ook te wennen, er was een soort patroon in te herkennen. De eerste vier dagen waren zwaarder dan de hele week, en de zesde dag begonnen veel monniken te giebelen en bedekte grapjes te maken. De zevende dag,… mwaa…’Nog een week?…Geen probleem, kom maar op.’ Klak,….klak, …klak,… klak, …klak,…klak,klak, klak,klak,
Als de kleppers klinken loopt Bodai naar zijn hoekje in de meditatiehal voor de eerste meditatieperiode. Als de bel klinkt zit hij als een rots, even later komt de lama binnen. ‘Dit is de laatste week van het regenseizoen, je weet nooit of je ooit weer in de gelegenheid komt om nog een week te doen. Je hebt de unieke kans om in deze week door alle illusies die de geest je voorspiegelt heen te breken. In deze dagen doet de gelegenheid zich voor om je van de vijver af te wenden, om de reflectie te laten voor wat hij is. Het is niet meer dan een projectie van de geest, laat het los. Alles wat zo vertrouwd en gewoon is, laat het los. Bijt je vast in je training, bijt je vast in het tellen van je ademhaling, bijt je vast in het raadsel van de geest. Alles, alles wat aan je verschijnt, doorbreek het, het is niet meer dan een smerig snoepje met een wrange nasmaak. Laat alles van je afglijden om samen met alle levende wezens boeddhaschap te omarmen.’ Dan is het stil, niemand beweegt, de meditatiehal zindert van geestkracht.
De week vordert gestaag en stroomt als een langzame brede rivier. De pijn is een acceptabel gegeven, het maakt niet meer uit. De vijfde dag word Bodai echter geplaagd door gedachten die een holle echo achterlaten. Wat is verlichting, verlichting, verlichting. Wat is boeddhaschap, boeddhaschap, boeddhaschap . Wie keek er naar je toen je sliep, toen je sliep, sliep. Slapen? BAFFFFFFFFF, BAFFFFFFFF, BAFFFFFFF,KRAKKK. Met geweld belandt de stok op zijn schouder, een stuk van de stok vliegt door de lucht en valt met een klap op de grond. De impact van de slagen is alsof hij door een onzichtbare kracht weggesmeten word. Een grote helderheid strekt zich over hem uit, het gevoel alsof hij groeit tot reusachtige afmeting maakt zich meester van Bodai. Warmte vanuit zijn buik strekt uit over zijn hele lichaam en bij elke ademhaling druipt de afgeslotenheid van hem af. Steeds meer ruimte maakt zich meester van hem. Voor hem strekt de grote Cameliaboom zich uit naar de hemel, een Ōkōmori vleerhond springt vanuit de Camelia naar de dennenboom. De Ōkōmori zijn prachtige dieren en…
Als door de bliksem getroffen- er was hier toch een muur. Op hetzelfde moment schrompelt zijn ruimte in en kijkt hij tegen de gestucte muur van de meditatiehal aan. Wat gebeurt er met me, denkt Bodai. Ben ik gek aan het worden, droom ik? Vanuit het midden van de meditatiehal klinkt: ‘Concentreer je op je buik, stoor je niet aan je gedachten, ze zijn net als wolken, ze komen en gaan, jij bent niet je gedachten. Op je gedachten ingaan is achter een illusie aanhollen, concentreer je op je meditatie.’
Als de bel gaat blijft Bodai zitten- iedereen loopt de meditatiehal uit. Bodai kijkt naar de muur en in zijn hoofd klinkt: ‘Wie keek er? Ik zelf keek naar mijzelf, dat kan niet, wie keek er? Mijn ogen? Hoe kan een oog zichzelf zien?’ Achter hem hoort hij een rustige, regelmatige ademhaling, hij is niet alleen in de meditatiehal. Bodai laat zich niet afleiden en blijft zitten. Dan klinkt de bel voor de meditatie en iedereen komt de meditatiehal in. Dan klinkt weer de bel voor kinhin, de loopmeditatie. Als hij langs het altaar loopt ziet hij dat de wierookstaaf helemaal opgebrand is. De tijd is vreemd en doet wat hij wil. Eén wierookstaaf is als één moment.
‘s Nachts kan hij niet slapen en loopt hij naar de meditatiehal. Samen met de oude monnik zit hij twee wierookstaven lang, dan gaat hij naar beneden en probeert weer te slapen. Alles loopt door elkaar, muren doen wat ze willen, tijd doet wat zij wil. Alles doet maar wat het wil- er is geen peil op te trekken. Er is geen enkele controle op wat ook, lijkt het. Als Bodai niet een klein beetje vrede in zijn geest veroverd had, had hij nu waarschijnlijk huilend in een hoekje gezeten. De volgende ochtend staat de halve kloosterbevolking in de hal voor de trap naar de meditatiehal. Boven aan die trap zit een enorme uil die naar binnen gevlogen is. Iedereen gaapt het dier aan en de uil kijkt terug. Na vijf minuten is de uil het zat en vliegt geruisloos over de hoofden van de gapers weer naar buiten. Zelfs de lama staat om het voorval te grinniken. Dan klinkt de bel voor meditatie en loopt iedereen de trap op naar boven. De Lama zet de sutra in en alle monniken zingen mee: Slechts zelden zijn we zo vatbaar als nu om de alom aanwezige waarheid te horen. Miljoenen eeuwen zwerven we tussen hemel en aarde. Nu zien, horen, voelen proeven en ruiken we, ontvangen en onderhouden haar. Mag de werkelijkheid van de voorvaderen ons nu ten deel vallen.
Dan klinkt de stem van de Lama: ‘Laat lichaam en geest los, alleen dit, één doen. Ik ben nu reeds 54 jaar in deze tempel, en dit is eigenlijk het enige wat ik in al die 54 jaar gezegd heb. Een monnik uit een andere tempel heeft me eens gezegd: ‘Lama u kent alleen maar de woorden ‘één doen’ en ‘alleen dit’. Eén is één en betekent geen twee. Als er meer dan één is dan mis je het en is je geest vertroebelt. Een gebeurtenis is gewoon een projectie van je geest. Er is niets in mijn geest, geen onrust, dit is met andere woorden ‘geen ding’. Niets aan je hoofd hebben betekent dat je je nergens aan vast houdt, je laat helder en zonder voorbehoud los, ademt fris en nieuw deze eerste ademhaling van het moment.
Niets met je mee brengend, je nergens aan vasthoudend. Dit is alles wat ik je kan leren. Maar het is nog beter als je naar mij toekomt en zegt: ‘Zelfs al wilde ik iets vasthouden, hoe zou dat kunnen? Zelfs al zou ik naar iets willen graaien en grijpen-het is onmogelijk.’ Er bestaat geen grijpen of graaien. Maar zolang je je vasthoudt aan het idee van ‘mij’ en het besef van ‘ik’ en de notie van ‘mijn’ dan kun je er zeker van zijn dat je je aan iets vasthoudt. Hoe vaak is je verteld dat je niet mag praten, dat je je niet naar buiten moet richten. Het dringt niet tot je door zelfs als je luistert hoor je niks. Je naar buiten gerichtheid, je praten, ‘ik’,… het bewijs dat je verwikkelt, verward bent in een illusionair ik, alleen maar ikke, ikke, ikke, dat er voor zorgt dat je dit doet. Het komt omdat je iets in je hart houdt, je houdt een hart, je houd en grijpt een idee van een zelf vast, en je bent niet van plan om het los te laten en te laten vallen. Dankzij alles ben je,… dankzij alles. Dus, als het dankzij alles is dat jij er bent, hoe zou er dan een afzonderlijke jij kunnen bestaan? Er kan alleen maar dankbaarheid bestaan dankzij alles. Dat snijdt hout, vind je niet?
Waar zou je moeten zijn als er geen wereld, geen alles is? Als je met overgave oefent dan kom je misschien naar mij toe en zegt: ‘Ik heb gehoord dat ik alles ben dus dat betekent dat mijn lichaam een onbetekenend stofje is. Dus ik kan het wel weggooien of in de rivier springen.’ Je begrip over alles is incompleet, natuurlijk spring je niet in de rivier, je bent nog niet herboren, je slaapt nog, daarom ben je nog niet in staat het geheel, de eenheid te zien. Je hebt er van gehoord en het voelde goed- het was duidelijk en het klopte, maar dat is alles. En dan kom je naar mij om te vertellen dat je een stofje bent.
Er zijn momenten dat het oké is om een nietig stofje te zijn. Zelfs hemel en aarde zijn maar stofjes, maar ten opzichte van wat zijn het stofjes? Als je dit kunt zeggen: ‘Ik zie het werkelijk, ik weet het,…’ dan pas zeg ik: dat is goed.’ Oefen gehoorzaam in wat ik je voorgedaan en opgedragen heb en laat elk oordeel hierover varen. Als je op deze manier oefent met een diep verlangen om je ware zelf te ontmoeten, hoe zou je dan kunnen zeggen dat het niet uitmaakt, natuurlijk wil je wie je werkelijk bent ontmoeten. Als je zo oefent zul je gegarandeerd je oorspronkelijke hart ontmoeten, je bent in staat je werkelijke zelf te ontmoeten. Nu, altijd, samen met alle wezens, en de grote aarde verwerven we het boeddhaschap. Zelfs ik, iemand als ik? Ik? Wetend dat ik alweer een week verknoeid heb, zelfs ik kan boeddhaschap verwerven? Natuurlijk. Wil je weten waarom, wat de reden hier voor is. Dit is je leven, dit is jouw wereld. Zelfs een kiezelsteen verwerft na verloop van tijd boeddhaschap, een stofje wordt boeddha. Een stralend stofje, een stofje, een stofje. De grote aarde straalt. Wat is stralen? Een stofje. Zelfs nu je dit hoort via de filters van je gezond verstand, dan klopt het toch allemaal, is het niet? Er zijn er die het er van nemen, iemand zei tijdens het privé-onderhoud; ‘Tot vanmiddag worstelde ik met het begrip één doen, maar na de maaltijd ben ik het totaal vergeten.’ Als je hier genoegen mee neemt, oké, maar hoe kun je het over één doen hebben als je het vergeten bent?
Je moet alles geven wat je hebt, alles, vanuit het kleinste houvast wat je achterhoud ontstaat een nog grotere illusie. Je vervalt weer in de zelfde patronen en gewoontes, zonder de geringste kans om je werkelijke zelf te ontmoeten, gevangen in je eigen bekrompen voorstellingen creëer je hindernis na hindernis voor jezelf. Je zegt dat je weigert om zo door te gaan. Meen je dat? Zit dan. ‘Maar ik kan niet zitten, ik bedoel werkelijk zitten zo als ik wil zitten. Het is als of ik elke keer weer met mijn hoofd tegen de muur loop. ’‘Laat los, geef toe dat het pijnlijk is en dat je hulp nodig hebt, en laat uit de grond van je hart berouw los. Het is oké, het is goed. Doe de oefening die je opgedragen is, dat is alles. Als er een karmisch obstakel is, een hindernis uit het verleden, schud dan met je hoofd. Doe je oefening, dat is alles. Je zegt dat het niets oplevert, dat er niets verandert. Dat je lijdt omdat je je lichaam en geest niet los kan laten, ik kan mijzelf niet volledig op mijn oefening storten. Hé, dit overkomt je buurman niet, kijk naar jezelf. Wie moet wat los laten, wie is IK die het los moet laten? Laat vallen. Ikke, mij, mijn, dit ik vasthoudend kan niet in overeenstemming zijn met “niet-zelf”, met vrijheid, met een bevrijd hart.
Je zult niet vrij zijn zolang je hier aan tracht te ontsnappen. Wil je dit leven zo als je dit nu leeft in verwarring? In verwarring eindigen? Alles om je heen drukt je met je neus op het feit dat je niet gelukkig bent. Daarom moet je ontwaken, er is geen ontsnappen mogelijk. Met een heldere geest en zonder valse illusies. Zonder het oordeel van je kleine ego. Je zit recht, je hebt je vastgebeten in je oefening. Iedereen hier. Als je maar een klein beetje onvoorzichtig bent, dan ben je dit zo weer kwijt. Blijf er bovenop zitten, bijt je er in vast. Je hoofd tolt van de gedachten met telkens weer dezelfde patronen. Veel van jullie hebben hier nu last van, zeg maar eens dat het niet zo is. Een heldere geest zonder valse voorstellingen. Bijt je vast, laat je oefening niet los, jij bent je oefening.’ Dat was wat de lama zei.
Bij Bodai komt alles, maar dan ook alles van zijn voettocht naar het klooster weer boven. Het mannetje met de baard, meneer Caki, mevrouw Padma, maar vooral de boer. De grote oorlog van de ploeg, alles wat elkaar opvrat, torren, kevertjes, vogeltjes die aan stukken gescheurd werden. Een onbedaarlijk hartverscheurend is het gevolg. Na een paar minuten klinkt de stem van de lama: ‘Verman jezelf, wees stil. Er is alleen je oefening.’