Integreren is lulkoek, het is een uitvindsel van onze westerse commerciële en socio-politieke cultuur. Het is niet nodig om te ‘integreren’, om in onze diverse maatschappij over integratie te spreken, want we zijn allemaal even divers: jij bent even divers als ik. Ik ben even divers als jij. De diversiteit is met andere woorden gewoonweg te groot om ook maar te kunnen integreren; we zijn niet één ding.
In een wijs boek las ik onlangs dat we allen negen vormen van bewustzijn hebben: volgens dat boek halen we de eerste zes bewustzijnsvormen via onze zintuigen: het zintuiglijk bewustzijn (zien-horen-voelen-smaken-ruiken-denken), de zevende bewustzijnsvorm is het ego, de achtste is onze memorie en de negende is een algemeen bewustzijn. Doordat we dat allemaal hebben -elke levende mens zonder uitzondering heeft negen verschillende soorten van bewustzijn!- gaan we op alles anders reageren en daar anders mee om.
Dus zijn we allemaal heel divers in onze gedragingen en uitingen. En net daarom zijn we allemaal gelijk. In het Westen zijn we onszelf gaan beschouwen als standvastig, uit één stuk, zelfverzekerd, wat ons door de kapitalistische en commerciële wereld is ingelepeld: we rijden niet met een auto met voorverwarmde zetels, we zíjn die auto; we dragen geen kleren van merk X, we zíjn die kleren, we zijn dat merk. Alsof we slechts één ding zijn!
Dat is natuurlijk larie: we zijn allen heel divers, en dus aangezien we dat allemaal zonder uitzondering zijn, zijn we gelijk. Dus is er geen integratie nodig. Tenminste niet in de zin die wij hier sociaal-politiek begrijpen: er is wél integratie nodig van ons eigen zelf in ons leven om nog meer te zijn wie we werkelijk zijn.
Als we werkelijk zijn wie we werkelijk zijn, dan zijn we één: één met de wereld, één met alle levende wezens. ‘We’ re one, but we’ re not the same’, zoals het nummer van de Ierse wereldband het zo lekker bekt.