Er zat geen vooropgesteld doel of middel achter, de dwanggedachte ontstond vanzelf. De kastjes, planken en koelkast afstruinen naar eten. Het werd een sport, een dwang. Elke dag zoeken in het huis naar eten, winkels mijden. Hoe gek kan het worden. De koelkast en vriezer zijn inmiddels helemaal leeg, echt leeg. De provisiekast bijna.
Het is verwonderlijk hoeveel eetbaar spul er in huis is, al een paar weken ben ik niet naar de winkel geweest om de voorraad aan te vullen. Het brood en boter, aardappelen, eigenlijk alles waar een maaltijd mee bereid kan worden, zijn nu op. Er zijn nog twee eieren, bloem, rozijnen en zonnebloemolie, waarmee ik vanavond pannenkoeken kan bakken. Lekker, met stroop, nog een beetje in de kast.
Ik zou morgen bamboescheuten kunnen eten, die staan op het balkon van de Bunker. Maar ik ga gewoon naar de winkel, lekker vers brood kopen en verder alles waar nu gebrek aan is. Wat een luxe, zo besef ik. Het zal vreemd zijn om niet meer te hoeven zoeken naar ingrediënten om een maaltijd samen te stellen. Er is een eind gekomen aan de zelfgekozen hongertocht.
De tocht begon met een stemmetje: waarom zou je naar de winkel gaan, Joop, er is nog eten genoeg in huis. Dat was ook zo. Dat stemmetje bleef herhalen, een soort mantra. Maar nu breekt nood wet. Als ik niet eet ben ik redelijk snel dood. En dat zou voortijdig zijn. Hoewel. Ik zou mezelf wel missen.
Moedig voorwaarts!
Wouter ter Braake zegt
Ha Joop, nog niet gaan.. Ik wil je niet missen. Dus weer gewoon gezond eten.