Filosofie is te omschrijven als een hardnekkige poging om tegen de stroom van het denken in te roeien. Het wil terug naar de bron, terug naar het beginpunt; terug naar wat vanuit zichzelf aanwezig is, voordat mensen beginnen te denken en waardoor mensen beginnen te denken. Maar met elk woord dat het aan deze poging besteedt, met elk idee dat het formuleert, drijft het denken daar juist van af.
Anders geformuleerd: filosofie wil de naakte werkelijkheid onder woorden brengen. Maar met taal kleden we deze juist aan en onttrekken het daardoor aan het zicht. Zie hier het wezenlijke en tamelijk dramatische dilemma van de filosofie. En het lijkt misschien abstract en academisch, maar het is van zeer concreet en dringend persoonlijk en politiek belang. Want de werkelijkheid is wat voor alle mensen op het spel staat. Hier hebben wij allereerst en voortdurend mee te maken, en iedereen tracht hier het beste van te maken – onwillekeurig. In de 21e eeuw is het daarom hoog tijd dat wij leren ons tot de werkelijkheid te verhouden, zonder deze met taal te vervormen tot iets wat het niet is. Want het geweld dat wij met woorden de werkelijkheid aan doen, is een voorname bron van het geweld dat mensen elkaar en de aarde aan doen. De uitdaging is om een nieuwe, universeel toegankelijke manier van denken en spreken te ontwikkelen, als grondslag voor een positieve, geweldloze mondiale cultuur. Dat is op zich al een ambitieus streven; maar ik bied u deze nieuwe grondslag binnen het bestek van dit korte essay.
Eerst moeten we goed de gewelddadige relatie tussen taal en werkelijkheid begrijpen. Let dan op wat er gebeurt wanneer ik de term laat vallen: de werkelijkheid. Het is alsof ik in uw brein een zoekwoord in toets en op ‘enter’ druk: onmiddellijk gaat de aandacht op zoek naar iets dat aan de term beantwoordt. Dat lijkt onschuldig – maar daarmee is ‘de werkelijkheid’ al getransformeerd tot een vreemd ding om te gaan zoeken, tot ‘iets ergens’ op een afstand, tegenover ons. En zodra en voor zolang onze aandacht uit gaat naar dit vreemde ding op een afstand, is er geen aandacht voor, zelfs geen besef meer van … wat ik dus niet meer kan benoemen als ‘de werkelijkheid’. En natuurlijk ook niet als ‘het bestaan’ of ‘het zijn’ of ‘het leven’, enzovoort.
Elke naam die wij eraan geven maakt er iets van wat het niet is; dat is het elementaire geweld. Dus hoe kunnen we dan nog denken en spreken over wat voor iedereen op het spel staat?
Het beeld van ‘iets ergens’ heeft bovendien en onvermijdelijk twee kanten. Want tegenover het ‘iets ergens’ bevindt zich nu ik, of wij, die ernaar vragen en op zoek gaan. De taal werkt dus als een soort splijtstof, dat de mens als benoemer tegenover het benoemde plaatst. Vervolgens lijkt het alsof de benoeming (het denken en spreken) op de tweede plaatst volgt, als poging om de afstand te overbruggen; terwijl de benoeming die afstand juist in leven roept. Zo legt het denken steeds zichzelf in de luren. Elke uitspraak over ‘de werkelijkheid’ schept de hypnotiserende suggestie van diepte, van een te overbruggen afstand tussen onszelf en (het beeld van) ‘de werkelijkheid’. Inmiddels al 2500 jaar poogt het denken deze zelfgeschapen afstand te overbruggen; dus al eeuwen jaagt het zijn eigen schaduwen na. Of, zoals Wittgenstein het formuleerde: “Een beeld hield ons gevangen. En we konden er niet uit, want het lag in onze taal, en die leek het slechts onverbiddelijk voor ons te herhalen.”
Hoe kunnen we er dan niettemin de aandacht op vestigen? Volgens Wittgenstein, en bijvoorbeeld ook het boeddhisme en taoïsme, kunnen we er verder alleen maar over zwijgen. Maar in het multiculturele mondiale dorp van vandaag is dat geen optie meer. Nu is het juist van dringend belang om de gemeenschappelijke werkelijkheid onder de aandacht en dus onder woorden te brengen – en dat vergt een andere manier van denken en spreken. Niet meer, de taal en het denken als een mechanische grijparm om iets op een afstand mee te begrijpen, maar als een stuk lijf om het onmiddellijk aanwezige mee te omarmen. Niet meer, ernaar streven de werkelijkheid als een nog vreemd ding te leren kennen, maar de realiteit erkennen van wat hier ter plekke gebeurt. Wat wij nodig hebben zijn woorden die zichzelf als het ware direct ontkleden, luchtbelletjes die zichzelf meteen leegprikken.
Bestaan die? Jazeker, ik heb ze inmiddels al tweemaal gebruikt. Wat hier gebeurt is dat ik precies deze woorden schrijf: dit is wat hier gebeurt. Dit is een hele gewone uitspraak, maar als je de moeite neemt er goed bij stil te staan dan blijkt het eigenlijk een buitengewone uitspraak. Het is namelijk een uitspraak die geen schaduw werpt: een uitspraak die niet verder strekt dan zichzelf. Deze aaneenrijging van woorden is een gebeurtenis dat precies dat gebeuren onder woorden brengt. Dit is wat hier gebeurt zijn woorden die direct samenvallen met hun eigen “naakte realiteit”.
Dit is wat hier gebeurt is dan ook altijd, absoluut, onomstotelijk wáár. Dat maakt deze uitspraak tot een vluchtheuvel in de taal; als een plek waarop we ons altijd kunnen terugtrekken om te vermijden te worden meegesleurd door de autonome dynamiek van het denken dat wat hier gebeurt transformeert tot een ding ter definitie, en daarmee maakt tot bron van onenigheid en conflict. Natuurlijk blijft het een keuze om je tot deze uitspraak te beperken. Je moet het dan ook niet zien als een propositionele stelling óver de werkelijkheid, maar als een in woorden gegoten ethisch gebaar. De uitspraak is als een uitnodiging tot, en een vóórgaan in, trouw aan wat hier gebeurt, zorg om wat hier gebeurt – liefde voor wat hier gebeurt.
Deze uitspraak is het filosofische ei van Columbus. Omdat het zo’n elegant eenvoudige oplossing is voor een schijnbaar onoplosbaar probleem, en eenmaal zo neergezet blijft het vanzelf overeind. Want elk bezwaar dat je zou kunnen of willen formuleren; elk vertoog om uit te leggen waarom dit geen oplossing biedt; elke poging om toch vast te houden aan de aloude filosofische speurtocht naar iets ergens anders, kunnen we altijd vooraf laten gaan door de constatering dat dit is wat hier gebeurt: je formuleert een bezwaar, je gaat op zoek, enzovoort. Het is, met andere woorden, onmogelijk om enig beginpunt voor het denken te formuleren – dus enige onbetwijfelbare uitspraak – die niet toch zijn plaats zal moeten afstaan aan ‘dit is wat hier gebeurt’. Daarmee is het Cartesiaanse cogito (‘ik denk dus ik ben’) definitief ingeruild voor een heel nieuw ankerpunt.
Vervang statische beelden als ‘de werkelijkheid’ of ‘het bestaan’ of ‘het zijn’ door ‘wat hier gebeurt’. Dan hoef je niet meer te zoeken naar iets ergens anders, maar val je onmiddellijk samen met de dynamische realiteit van wat hier inderdaad gebeurt. En alle woorden die je spreekt, alle denkbeelden die je vormt, en natuurlijk alle artikelen en boeken die je schrijft, voegen daar aan toe. Daarmee komt het gewelddadige en vruchteloze zoeken ten einde; en als men daar de filosofie mee identificeert, dan betekent dit inderdaad het einde van de filosofie. Maar op deze basis kan een nieuwe filosofie zich wijden aan de nauwkeurige omschrijving van wat hier precies gebeurt (ontologie), en wat wij individueel en collectief het beste kunnen doen om hier het beste van te maken (ethiek, esthetiek en politiek). Hier begint een positieve, dynamische, liefhebbende manier van denken en leven.
Mieke zegt
Mooi onder woorden gebracht. Dat is wat taal dan weer kan doen. Werkelijkheid als gaande zijn. Iemand bracht het voor mij ooit zo mooi onder woorden: God gebeurt. We zijn allemaal uitgenodigd hieraan onze eigen bijdrage te leveren. Dat is inderdaad een dynamisch en hopelijk liefdevol proces.