Buikpijn, ik kan maar aan één ding denken: ‘laat alsjeblieft dit ‘kanon’ niet omkieperen, want dan rolt dat ventje eruit en is de act naar de knoppen. Het ventje is zwaar, loeizwaar. Zijn gewicht rust in de loop waarvan het grootste deel uitsteekt voor de wielen. Ik duw het uit twee vaten gefabriceerde ‘schiettuig’ voor mij uit. Op het ritme van de marsmuziek zet ik mijn tanden op elkaar. Opgelucht adem ik als de gordijnen van de piste achter ons sluiten en ik de spreekstalmeester het volgende nummer hoor aankondigen.
Deze zomervakantie kreeg een heel bijzondere wending. Raf en ik kozen voor een onverwacht verrassende vakantie invulling toen we tegen Ellie, Ineke en Ans na afloop van de circusvoorstelling in onze woonplaats, opschepten: ‘wat die trapeze jongens kunnen, kunnen wij ook. We gaan hier om werk vragen’. In de verte liep hij. Toni Boltini, Nederlands bekendste circusdirecteur. De meisjes hadden hem al gespot en met uitdagende plagerigheid prikkelden ze ons: ‘daar loopt de baas, nou ga het vragen dan’.
Wie wil er nou afgaan? Zestien jaar en hoe maak je indruk op schoolvriendinnen? Met bravoure spraken we dus Boltini aan, ‘of hij werk voor ons had?’ Op het overrompelende ‘jazeker, ik kan nog wel wat handen gebruiken’ flapte ik er gelijk uit: ‘en wat betaalt dat dan?’ De tachtig gulden per week en kost en inwoning klonken niet áls, maar waren in die jaren zestig een serieus volwassenen loon.
Wij hadden vakantiewerk! En wat voor werk. Bij een Circus. Dik betaald.
De maandag erop meldden we ons in een Brabants dorp waar het circus was neergestreken. Elk van ons kreeg een brits in één van de slaapwagens toegewezen. ‘s-Avonds aten we voor het eerst mee in de keukenwagen voor de werklui: de tentopbouwers, de piste-hulpen, de dierenverzorgers. Macaroni met rode pastasaus, een gerecht dat we twee weken lang elke dag voorgeschoteld zouden kregen. Tot de werklui het hun neusgaten uitkwam en ze zich gingen beklagen. De groep werklui bestond uit Duitsers, Nederlanders, maar ook Noord Afrikanen. Zij zagen er in mijn jongensogen (in mijn nog schriele jongenslichaam) allemaal zeer gespierd en om niet mee te spotten uit. Boltini zelf kwam de avond erop mee-eten en bromde dat het eten wel heel schraal was. De kok opperde dat Boltini, om te zorgen voor iets beters, toch echt financieel over de brug moest komen. Daarna hebben we niet meer de slappe, witte elleboogjes met rode prut voorgeschoteld gekregen.
De artiesten verblijven en eten in hun eigen woonwagens, de familie Boltini in de grote en luxe ogende wagen waarvan de zijkanten uitgeklapt kunnen worden.
Als het circus staat, woon je in een dorp. De buurmannen (kleine mensen van de clowns act), de dompteur, de verrukkelijk uitziende Franse meisjes van het rolschaatsnummer, de dochter van Boltini van de paardendressuur act, de jongleurs en de menselijke piramide bouwers van Tunesische afkomst: in de ochtend doet ieder zijn ding. Hier en daar een praatje, elders een wasje, weer een ander traint iets van zijn of haar act of oefent een muziekstukje. Dierenverblijven worden gereinigd, de beesten verzorgd.
Johnny Lion and the Jumping Jewels reizen niet mee. Zij treden op in de matinee. Om tieners naar het circus te lokken. Zoals Raf, ik en onze schoolvriendinnen.
Ik voel me geweldig in de circuswereld. Het werk is weliswaar loeizwaar, eigenlijk te zwaar voor mijn nog weinig gespierde HBS-lijf. Ik ben ingedeeld bij de tentploeg. Het circus staat ergens twee dagen. In het volgende dorp of stadje wordt een tweede tent opgezet, met hydraulische masten. Boltini beschikt over twee sets tenten, enorme gevaarten. Het is op zich een voorstelling (waaraan de plaatselijke bevolking zich steeds komt vergapen) als drie Noord- Afrikanen in hun ontblote, donkere bovenlijven met voorhamers ritmisch en met enorme slagprecisie dikke, grote ijzeren pennen tussen de tegels van het dorps- of marktplein slaan. Tik, tik. Tik, tik, tik. De pennen waaraan het enorme tentzeil wordt verankerd. Na de avondvoorstelling van de tweede dag wordt de ene circustent afgebroken, in het donker. Ik kan dit zware werk nauwelijks volhouden. Raf is al afgehaakt en teruggegaan naar huis.
Maar ik voel ik me enorm thuis. Alle circusmensen, artiest of werkman, zijn zeer aardig. Ik voel me opgenomen in een grote familie. Ik word gevoed door een fijn gevoel van hartelijkheid, dat ik in de thuissituatie zo node mis. Ook word ik stevig maar vriendelijk opgevoed. Zoals op het moment dat er na de matinee een storm opsteekt en iedereen in rep en roer naar de circustent rent om alles dicht en vast te zetten. Aad, de dompteur, die mij voorbij rent, roept ‘kom op, steek je poten uit’. Ik pruttel ‘maar ik heb mijn vrije uren’. Maar zijn stevige Rotterdamse vloek en aanmaning maakt mij duidelijk dat dit geen goede opstelling is.
Na afloop van de hectiek komt Aad naar me toe: ‘Sorry jochie dat ik zo reageerde, maar die tent is ons vreten en bij gevaar gaan we er met zijn allen voor, of je nu artiest, bouwer of god zelf bent’.
In de piste
De met diepe rimpels doorgroefde kop met vlassig, grijs haar van Han, de voorman van de tentenbouwers, buigt zich tot dicht bij mijn gezicht. Zijn ogen knipperen vriendelijk en met een zachte maar besliste stem zegt hij: ‘We mogen het echt dat jij je niet laat kennen. Maar deze klus kan je niet aan. We hebben er met Boltini over gesproken. En vanaf morgen ben je ingedeeld bij de pisteploeg’. ‘Wauw’, roep ik ‘dus nu echt het circus in’.
Elke voorstelling loopt op rolletjes. Ik ben snel ingewerkt. Ieder weet wat hij op welk moment te doen heeft. In een soort livrei-achtig jasje de leeuwenkooi afbreken, in rap tempo, terwijl het circusorkest geweldige muziek laat horen. De paarden na het dressuurnummer opvangen en terugleiden naar de stal. Op de maat van de muziek attributen neerzetten voor de jongleurs.
Zo werkt deze wereld. Deze draait op teamwork waarin een ieder onderdeel is van een groter geheel. Alles en iedereen ten behoeve van een prachtige voorstelling, waarin de ooh’s en aah’s onder meer de beloning zijn. Ik ben onderdeel van de voorstelling. Het draait niet om mij, maar ik draai wel mee. Ik ervaar voor het eerst hoe mooi samenleven en samenwerken met anderen, ieder met unieke achtergronden en talenten, kan zijn. Het circus brengt mij avontuur, hartelijkheid, de ruwheid en pijn van hard werken én een rudimentair besef van dualiteit. De gewone werkelijkheid van opbouwen, afbreken, wasjes doen, oefenen, eten, samenwerken, drinken, zingen en slapen, tegelijk met de illusionaire wereld van de voorstelling. Een voorstelling die helpt het alledaagse voor even te ontsnappen.
De kameraadschap, het voor elkaar klaarstaan, de soms ruwe vermaningen (bijna altijd gevolgd door een gemeend excuus) de vanzelfsprekende verbondenheid: deze niet materiële oogst van zes weken circuswerk heeft een belangrijke invloed gehad op de vorming van de geest van dit zestienjarig joch. Een jonge gepijnigde ziel. Die een jaar later zijn vleugels zal uitslaan, wegvlucht uit het verdriet van het ouderlijk huis en eenzaam op zoek gaat in de grote wereld. Op zoek naar menselijke warmte, wetende dat het er is en er een bron moet zijn waaruit warmte en liefde voortvloeien.
Kop van de romp
Het clownsnummer van die zomer is een act apart. De spreekstalmeester kondigt aan dat een regiment van de Nederlandse landmacht in de buurt van het circus oefent. En dat circus Boltini het regiment bereid heeft gevonden een staaltje van zijn exercitie-kunnen te laten zien in de piste. Er volgt tromgeroffel. Je kunt de verbaasde spanning van het publiek bijna voelen ‘Wat zullen we nou krijgen?’ Vervolgens marcheren op de maat van de muziek een groep als militairen verklede clowns binnen. Voorop een dikke sergeant, de broer van Toni Boltini. Dan twee magere lange kerels, vervolgens een klein mens en dan een figuur die een ‘kanon’ binnenrijdt, een uit twee vaten gefabriceerd ‘schiettuig’ op twee wielen.
Het script verloopt als volgt. De kleine man slaat met een rare zwaaibeweging van zijn geweer het (opgezette namaak) hoofd van de romp van één van de lange mannen. De kleine man wordt voor straf in het kanon gestopt en met een gigantische knal ‘afgeschoten’. De dubbelganger van de kleine man zit met gescheurde kleren in de nok van de tent. In het spotlicht zwaait hij en roept iets onverstaanbaars. Tot slot verlaat het gezelschap op de maat van de muziek en het ritmisch handgeklap van het publiek de piste.
Ik ben de militair-clown die het kanon naar binnen heeft gebracht en nu weer naar buiten moet duwen. Met de kleine man nog in de loop. Op het ritme van de marsmuziek zet ik mijn tanden op elkaar. Opgelucht adem ik als gordijnen van de piste zich achter ons sluiten en ik de spreekstalmeester het volgende nummer hoor aankondigen.