Het Griekse scepticisme vond zijn hoogtepunt én zijn Waterloo misschien al in het denken van de wijsgeer Pyrrho van Elis (circa 360-270 voor Christus).
Deze pyromaan stak liever andermans geschriften in de brand dan zelf iets te schrijven en heeft net als Socrates en de Boeddha niets anders nagelaten dan sporen in het werk van navolgers, vooral in dat van Sextus Empiricus.
Pyrrho staat erom bekend dat hij zelfs weigerde te bevestigen dat hij niets wist. Dat komt aardig in de buurt van mijn eigen definitie van agnose – zelfs niet weten van niet-weten – en gaat een stapje verder dan het ‘weten niet weten op’ van de Tao Te Tjing. Of zeg maar gerust een reuzenstap, waarmee het niet-weten vastberaden wegbeent van zijn eigen ketenen nog voor ze zijn gesmeed.
Dichterbij niet-weten kan je met woorden denk ik niet komen, poëzie daargelaten, want alles wat je erover beweert, bevestigend of ontkennend, behoort per definitie tot het weten. Ook dat niet weten het weten een ziekte is, bijvoorbeeld, en weten het niet weten hoog.
Wie zoiets beweert, deelt mensen op in ziek en gezond, wetend en niet-wetend, laag en hoog. Op grond van dergelijke ogenschijnlijk onschuldige onderscheidingen ga je jezelf algauw als een wijze zien, een messias, een verlosser van de mensheid, de langverwachte stichter van het koninkrijk der hemelen op aarde. Nou, dan weet je het wel.