Dit is een veel gestelde vraag. Viert een (bekeerde) boeddhist de feestdagen die traditiegetrouw in zijn/haar land bestaan?
Over najaarsoverstromingen, poelkikkers en libellen
Het leven is een ervaring en geen theorie. Het heeft geen rationele uitleg nodig. Het is er in al zijn glorie om geleefd te worden.
Het leven is geen raadsel maar een mysterie. Een raadsel is iets dat je kunt oplossen met je verstand, met je denken; een mysterie is iets dat nooit kan worden opgelost.
Het boek van de bossen
Als de Boeddha in een stad of dorp aankomt wordt deze gebeurtenis aldus rondverteld: “Over die heer Gotama doet de volgende goede mare de ronde: Waarlijk, die Verhevene is een heilige, een volkomen ontwaakte, volmaakt in kennis en levenswandel, een gelukkige, een kenner van de wereld, een onovertroffen coach van diegenen onder de mensen die getraind kunnen worden, een leraar van goden en mensen, een boeddha, een verhevene.”
Ik wil de grootste hebben…
Het is waarschijnlijk menselijk, maar we willen in alles een ander overtroeven. De snelste auto, de hoogste parachutesprong, de grootste pizza… Het Guinness book of records staat er vol van. In boeddhistische kringen is het niet anders (dat zijn ook maar mensen). Waar het in Europa meestal gaat om de grootste tempel, gaat het in Azië om het grootste Boeddhabeeld.
Viert een boeddhist Kerstmis?
Ik ken verschillende boeddhisten die Kerstmis wel vieren. Jezus wordt door hen beschouwd als een groot bodhisattva (in de mahayana traditie wordt iemand die zichzelf opoffert en zijn/haar verlichting uitstelt om anderen te helpen een ‘bodhisattva’ genoemd). In die zin kan een boeddhist de geboorte van Jezus wel vieren.
Ik keur alles af…
Een wijs man overweegt: “Als ik aan deze visie koppig zou vasthouden, de uitspraak zou doen: “Dit alleen is de waarheid, iets anders is onzin”, dan zou er onenigheid ontstaan met degene die zegt dat hij alles goedkeurt en met degene die zegt dat hij het ene goedkeurt en het andere afkeurt. Deze onenigheid leidt dan tot twistgesprekken; twistgesprekken tot ruzie en ruzie tot geweld. Dit voor zichzelf voorziend geeft en wijs man deze visie op.”
‘Ik ben dit lichaam niet’ – astraal reizen of uittreding
Het was een heldere maanverlichte nacht. Me volledig bewust van wat er gebeurde bevond ik me plots, los van mij fysieke lichaam, zwevend in de voortuin. Ik wist perfect waar mijn fysiek lichaam was en ik was ook niet verbaasd over wat me overkwam. Door er enkel aan te denken verplaatste ik me zwevend voor- en achteruit. Tot een angstgevoel me plots overviel en ik als het ware terug naar mijn lichaam werd gezogen.
De Boeddha en de hertenvanger
Mara is geen vreemde voor de Boeddha; in werkelijkheid is hij Gotama’s (en in uitbreiding ieder van ons) conflicterende mens-zijn.
‘De gelijkenis van de zes dieren’
In dit geval voelt een monnik, na een vorm gezien te hebben met het oog, zich niet aangetrokken tot een aangename vorm en niet verstoord door een onaangename vorm. En hij leeft onbeperkt van geest met gecultiveerde aandacht voor het lichaam. En die bevrijding van het hart, waarvan hij in zijn denken zeker is en waarbij opgekomen onheilzame geestestoestanden volkomen ophouden, begrijpt hij overeenkomstig de werkelijkheid.
‘Ik walg van dit etter-lichaam, ziek en vergankelijk’
Het is dus tanha (begeerte, letterlijk: dorst) die de wezens voortstuwt in de keten van wedergeboortes: ‘Bij wie de dorst naar bestaan afgesneden is, wiens geest vredig geworden is, hij zal de keten der geboorten ontstijgen; voor hem is er geen wedergeboorte meer.
Omgaan met de (eigen) dood.
In dit verhaal komt de Boeddha nogal cru over. Eigenlijk geeft hij Kisa Gotami valse hoop. Hij stuurt haar weg om mosterdzaad wetende dat aan de situatie niets te veranderen valt. Hij kan haar zoontje, met of zonder mosterdzaad, nooit terug tot leven wekken, want die macht heeft hij niet. Hij is maar een mens zoals wij, geen god.
De Boeddha onderricht zijn zoon, Rahula (deel 2)
Door de dingen niet te zien zoals ze in werkelijkheid zijn en de vier edele waarheden in hun essentie niet te doorgronden, ontstaan er activerende factoren, conditioneringen en intenties die ons steeds weer tot karma producerend handelen en dus tot wedergeboorte drijven.
Alles wat ontstaat zal ook weer vergaan (oorzaak en gevolg)
De mentale vergiften zijn: zinnelijke begeerte (kamasava), verlangen naar bestaan (bhavasava), onwetendheid (avijjasava, in de zin van de grondoorzaak van alle lijden, van alle begeerte, van alle haat) en soms wordt hier als vierde het koesteren van opinies (ditthasava) aan toegevoegd.
‘Om de andere oever (nibbana) te bereiken dient het najagen van alle geneugten vermeden worden (2)’
Zondagmorgen ging ik al vroeg naar de bakker en zag een jongeman met een zak pistolets uit de bakkerij komen. Hij ging met onzekere stap, zich vasthoudend aan de gevel. Onmiddellijk kwam volgende gedachte bij me op: “Hoe is het toch mogelijk dat een jonge gast zo zijn leven en gezondheid vergooit door heel de nacht op café te zitten zuipen om dan ’s morgens, nog dronken naar de bakker te gaan”. Een gevoel van walging en afkeuring kwam bij me op. Ik had de jonge man al geklasseerd onder de hoofdding ‘losers’. Ondertussen was ik de winkel binnengestapt en hoorde de aanwezige klanten de jonge man prijzen om zijn moed en doorzettingsvermogen en dit omdat hij al zo snel na een hersenbloeding probeerde om zelfstandig te leven. Een gevoel van schaamte overviel mij. Hoe snel was ik niet geweest met (ver)oordelen, zonder niet eens de ware toedracht te kennen. Enkel afgaand op mijn eigen ervaringen, voorkeuren en conditioneringen. Nog steeds, als een ongewone situatie mijn aandacht trekt, probeer ik, met bovengenoemd voorval in het achterhoofd, niet te oordelen.
‘Om de andere oever (nibbana) te bereiken dient het najagen van alle geneugten vermeden worden (1)’
De Boeddha vergelijkt onze reis door samsara ( de aan ons verschijnende zintuiglijke wereld) regelmatig met het oversteken van een grote, immens brede stroom (cfr. de parabel van het vlot MN 22). Maar wat in dit sutta zo origineel is, is het feit dat hij het begeren van en verlangen naar de bevrediging van zintuiglijke prikkels vergelijkt met de lekken in een boot.
In de hal van het Huis met het Puntdak
Daar vraagt Sunakkhatta, een krijger van de Licchavi-stam die later tot de orde zou toetreden en de persoonlijke verzorger van de Boeddha zou worden, aan de Verhevene of alle monniken die beweren bevrijdend inzicht verkregen te hebben dit ook terecht beweren.
Aandacht voor de eigen dood
“En verder beschouwt een monnik dit lichaam, zoals hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is weggeworpen, één dag dood, twee dagen dood of drie dagen dood; opgezwollen, donkerblauw geworden, in staat van ontbinding; en hij overdenkt: “Dit lichaam van mij wacht hetzelfde lot, het zal net zo worden, het kan dat lot niet ontlopen.”
Salla-Sutta, ‘de doorn’ een meditatie over de dood
Toen de Boeddha het uiteindelijke nibbana was binnengegaan, weenden sommige monniken (bij wie de hartstochten nog niet waren verdwenen) met opgeheven armen. Zij vielen als geveld neer en rolden heen en weer, weeklagend: “Al te snel is de Verhevene heengegaan, al te snel is het Licht uit de wereld verdwenen!”
Doodgaan, sterven
Wat is voor de doorsnee mens de grootste verandering, de meest definitieve verandering in zijn/haar leven? Doodgaan, sterven. Als we over een grote en ingrijpende verandering in ons leven kunnen spreken, dan is het toch wel de overgang van leven naar dood. Maar dit onderwerp komt in het rijtje van bij meditatie gebruikte aandacht objecten (geluiden, gedachten, lichamelijke gevoelens en emoties) zelden voor.
‘Ik keur alles af’
“Een monnik wiens geest zo bevrijd is, Aggivessana, stemt met niemand in, heeft met niemand een verschil van mening. Hij gebruikt de taal die men in de wereld spreekt zonder zich eraan te hechten.”
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
In een mooie maanbeschenen nacht komt een aantal oudere leerlingen van de Boeddha in een damarbos bijeen en zij bespreken de vraag aan welk soort monnik het bos zijn luister zou kunnen ontlenen.
Na een leven als mens kan men op grond van goede daden wedergeboren worden in een hemel en is men per definitie een ‘godheid’.
In de Pali-Canon komen godheden (devata) regelmatig aan het woord. We zouden ze ook kunnen aanduiden als ‘hemelse wezens’. Het zijn geen wezens die van alle eeuwigheid in een hemel wonen. Ze zijn er ooit door vroegere verdiensten in terechtgekomen en zullen er ook weer uitvallen als hun verdiensten uitgeput zijn.
‘Geloof niet alles wat je denkt’
Niet alleen goden kunnen misleid worden door hun denken. Ook bij de mens gebeurt dit voortdurend. Hoe dikwijls zeggen we niet, als we in een gesprek een bepaalde opinie uiten, ‘ik denk dat…’. Waarmee we dan niet bedoelen dat we twijfelen aan wat we beweren en openstaan voor andere denkpistes; maar dat we deze opinie in ons denken juist voor waar aannemen. Denken is steeds geconditioneerd door opvoeding en ervaringen en is dus steeds persoonlijk. Vasthouden aan opinies is trouwens, volgens de Verhevene, één van de mentale vergiften, samen met zintuiglijke begeerte, verlangen naar bestaan en onwetendheid.
‘De Dhamma en de discipline door mij onderwezen en uiteengezet, zijn na mijn heengaan jullie leraar’
In het boeddhisme wordt de duivel Mara beschouwd als de personificatie van de Dood. Vaak wordt hij de Boze of de Verleider genoemd.