Gelijkmoedigheid is een kernbegrip in het boeddhisme, maar kan bij de doorsnee Nederlander niet op veel sympathie rekenen. Tijd om enkele misverstanden op te helderen.
Allereerst is het goed vast te stellen dat het niet mogelijk is om resultaatgericht naar gelijkmoedigheid te streven. Wat dat betreft staat zij op dezelfde hoogte als verwante begrippen zoals geluk en innerlijke vrijheid. Als ik gelukkig, gelijkmoedig of innerlijk vrij wil zijn, kan ik daar wel naar streven, maar alleen indirect: door het einddoel weer los te laten.
Het resultaatgerichte streven zelf heeft een vernietigende invloed op het nagestreefde doel. Als ik het resultaat per se wil, kan ik al niet meer gelijkmoedig, gelukkig of vrij zijn. Mijn gehechtheid aan het resultaat verhindert het resultaat. Indirect streven kan wel. We kunnen bijvoorbeeld het besluit nemen om te gaan mediteren in de wetenschap dat we daarmee de kans op geluk, gelijkmoedigheid en vrijheid vergroten. Maar de garantie dat we na de meditatieretraite gelukkig, gelijkmoedig en vrij te voorschijn komen is er nooit, en tijdens de meditatie is het denken aan het gewenste resultaat fnuikend: ons streven beperkt zich tot het zo continu mogelijk oplettend zijn.
En zijn er na de meditatie ‘resultaten’ te bespeuren, dan blijken ze nooit door ons afgedwongen te zijn, maar in de schoot geworpen vruchten. Een christen zou kunnen spreken van genade, een boeddhist uit het Verre Oosten van de boeddhanatuur, die eindelijk naar voren kan treden als de verhullende persoonlijkheid opzij gaat.
Gelijkmoedigheid is dus niet zozeer iets om resultaatgericht naar te streven, als wel iets waarvan we plotseling vaststellen dat het er in zekere mate is geweest. We kunnen achteraf vaststellen dat we in een bepaalde situatie, waarin we vroeger opgewonden werden of ons lieten meeslepen, ons evenwicht hebben behouden. Lang geleden nam ik eens duiklessen op Aruba. De eerste keer dat ik naar beneden ging met de zuurstoffles was ik volkomen verbijsterd. Ik was zo onder de indruk van de lichamelijke effecten, dat de gebaren van de leraar nauwelijks tot me doordrongen.
Maar we hielden vol, en na enige dagen had ik de eerste beginselen onder de knie. De leraar zwom voor me uit, toen ik ineens merkte dat het ademen uiterst moeilijk ging. Mijn zuurstof was op! Dit is een moment waarop het makkelijk is in paniek te raken. De zuurstofmeter had gefaald en mijn leraar was niet in de buurt. Het bijzondere was dat er geen enkele angst in me was. Ik ging de leraar inhalen en gebaarde met afgesproken tekens welke nood er was. We losten de zaak op volgens het boekje. Ik kreeg weer lucht van hem (nog nooit was lucht zo lekker) en we stegen naar de oppervlakte.
Dit voorbeeld laat meteen zien dat gelijkmoedigheid een wenselijke eigenschap is. Ze is zelfs levensreddend, want paniek kan in zulke situaties de biologische dood tot gevolg hebben. Dit argument is voor bijna iedereen overtuigend; voor degene die een spiritueel pad is opgegaan komt daarbij het argument dat het meegaan met de angst en andere onheilzame emoties de geestelijke dood betekent. Voorbeelden van de levensreddende kwaliteit van gelijkmoedigheid zijn er te over, en kunnen voorgehouden worden aan mensen die met een weerstand ertegen zitten. Zo kom ik nog wel eens mensen tegen, die bang zijn dat als je gaat mediteren je een zombie wordt waar geen emotie meer afkan. Helemaal ongegrond is die vrees niet, zoals we verderop zullen zien, maar bij echte gelijkmoedigheid wel.
Gelijkmoedigheid is een innerlijke eigenschap en behoeft niet in het gezicht uitgedrukt te worden. Een pokergezicht kan opgezet worden door iemand om zijn kansen in het kaartspel te verhogen. Een strak indianengezicht kan getrokken worden om te laten zien dat men niet om pijn geeft. Een onverstoorbaar gezicht wordt soms door Aziatische monniken getrokken om te laten zien dat zij boven de wereldse zaken staan. Maar in al deze gevallen kan de innerlijke gelijkmoedigheid afwezig zijn. Anderzijds kan deze zich op heel andere manieren uiten, bijvoorbeeld als vriendelijkheid in plaats van boosheid in geval van een kwetsende of hatelijke opmerking van een ander.
En daarmee wordt meteen aangetoond dat de vier zogenaamde Brahmaviharas nauw met elkaar verweven zijn. Dit zijn liefdevolle vriendelijkheid (metta), mededogen (karuna), medevreugde (mudita) en gelijkmoedigheid (upekkha). De eerste drie zijn positieve (heilzame) emoties, die tot ontwikkeling komen als de negatieve (onheilzame) emoties minder sterk worden. Dat is de reden waarom de aspirant meditator niet bang behoeft te zijn een zombie te worden. Deze drie worden in het Boeddhisme zonder onderscheid des persoon geoefend naar alle mensen (en zelfs alle levende wezens) en daar zit een element van gelijkmoedigheid in: we stappen over de voorkeur en afkeer heen die we ten opzichte van de ons omringende mensen hebben. Echte gelijkmoedigheid gaat vaak hand in hand met zeer mensvriendelijke emoties.
Maar laten we het nog even hebben over de onechte gelijkmoedigheid, die haar zo’n slechte naam bezorgen. Een misdadiger wordt nog afschuwelijker als hij zijn daden in koelen bloede verricht. Vaak blijken misdadigers blijk te geven van een volslagen gebrek aan menselijke emoties. Maar dit is geen gelijkmoedigheid. Dit is een verwrongen gevoelsleven ontstaan door jaren lang negeren van emoties. Iemand die echte gelijkmoedigheid ontwikkelt verliest de motieven om misdaden te plegen.
En dan is er nog een minder extreme schijnvorm van gelijkmoedigheid: de onverschilligheid. Deze wordt met name genoemd in de Pali-canon als de indirecte vijand van de gelijkmoedigheid (de rechtstreekse vijand is gehechtheid). Juist doordat zij erop lijkt, en zo de indruk wekt dat alles in orde is, kan zij de echte gelijkmoedigheid in de weg staan. Onverschilligheid, dikhuidigheid, gevoelloosheid, olifantshuid. Het zijn allemaal toestanden waarin slechts schijnbaar voorkeur en afkeer overwonnen zijn. Meestal ligt er een of andere vorm van afkeer onder, zoals teleurstelling of angst om gekwetst te worden. En als we intensief Vipassana gaan doen, ontdekken we dat vroeg of laat. Dan kunnen we ons weer openen.
Uit het voorgaande blijkt wel dat echte en ver doorgevoerde gelijkmoedigheid een zeldzaam verschijnsel is. Dit wordt ook duidelijk als we onze houding tegenover de acht wereldse invloeden nagaan. Dit zijn: winst en verlies, plezier en pijn, lof en blaam, succes en mislukking. Maakt het ons werkelijk niets uit, of we plezier hebben of pijn, winst boeken of verlies, lof oogsten of blaam, succes hebben of mislukking? Als we deze vraag overwegen, wordt onmiddellijk duidelijk hoe veel we nog op het gebied van de gelijkmoedigheid te leren hebben. Het eerste duo komt iedereen zo nu en dan tegen. De andere drie duiken vaak op in ons werk. Als topschaker heb ik volop de gelegenheid gehad kennis te maken met de pijn van het verlies en de verleiding mezelf op te blazen bij winst. En succes/mislukking en lof/blaam stonden er nauw mee in verband.
Maar iedereen kan voorbeelden in zijn eigen beroep vinden. In feite is het beroepsleven de grootste leermeester in onze westerse maatschappij. De wens om zijn werk goed te doen is de grootste motor in de ontwikkeling der deugden van de moderne mens. Dat is een troost nadat we hebben ingezien hoe geseculariseerd en ontheiligd onze samenleving geworden is.
Gelijkmoedigheid omarmt het goede en het slechte, het plezierige en het pijnlijke, het geliefde en het ongeliefde. Het stapt heen over verlangen en afkeer. Een symbool ervoor is het beeld van een berg. Ook de berg ondergaat schijnbaar onbewogen de wisseling der seizoenen, temperaturen en dergelijke. Een verwante metafoor in onze taal is de rots in de branding. Ik kwam bij bikkhu Narada een etymologie tegen van het Paliwoord voor gelijkmoedigheid upekkha. Die wil ik wegens de leerzaamheid niet achterwege laten, hoewel ik niet weet of ze wetenschappelijk verantwoord is. Het woord is volgens hem opgebouwd uit upa, hetgeen betekent ‘op rechtvaardige wijze ‘op onpartijdige wijze’ ‘op juiste wijze’, en ikkha, dat ‘zien’, ‘ontwaren’ of ‘beschouwen’ betekent. De etymologische betekenis van upekkha is dus ‘op juiste wijze zien’, ‘op onpartijdige wijze beschouwen’, dat wil zeggen zonder gehechtheid of afkeer.
En hiermee zitten we natuurlijk volop in de Vipassana meditatie. In het dagelijks leven is het bijna ondoenlijk om zo’n onpartijdige houding vol te houden. Tijdens de meditatie oefenen we erin met behulp van de momentane concentratie en de oplettendheid. De momentane concentratie houdt de hindernissen buiten de deur en maakt het mogelijk naar onze eigen processen te kijken. De oplettendheid ontwaart mogelijke invloeden op ons bewustzijn en houdt op die manier het zien zuiver. Vipassana ontwikkelt van alle vier Brahmaviharas de gelijkmoedigheid het meest, hoewel ook de andere drie bevorderd worden.
De centrale rol van de gelijkmoedigheid moge ook blijken uit de volgende korte opsomming. De vierde Jhana in de samatha meditatie wordt in de Digh Nikaya (I 75) genoemd ‘het van plezier en pijn vrije, door zuivere aandacht en gelijkmoedigheid gekenmerkte vierde meditatiestadium.’ Gelijkmoedigheid kenmerkt de elfde van de zestien ñana’s die in de Vipassanatraining doorlopen moeten worden om de Maggha en Phala te ervaren. Ze is een van de factoren van verlichting. Over de precieze aard en functie van gelijkmoedigheid zou nog veel te zeggen zijn, maar ik wil besluiten met een uitstapje naar de geschiedenis van de Griekse filosofie, die voor ons westerlingen toch nog een speciale waarde heeft.
De gelijkmoedigheid is namelijk al aanbevolen door de filosofen van de Stoa, een school die rond 300 voor Christus gesticht werd en zeer invloedrijk was in het Hellenisme en het Romeinse rijk. Of er beïnvloeding is geweest vanuit het boeddhisme is me niet bekend. De Stoïcijnen maakten van de ‘apatheia’ de pijler van hun ethiek. Het betekent ‘niet door hartstochten (pathos) meegesleept worden’. Het is het (zelden bereikte) ideaal van de Stoïcijnse wijze, dat nog steeds in ons woord ‘stoïcijns’ naspeurbaar is. Maar de Stoïcijnen hebben bij latere Europese denkers geen al te beste pers gekregen en zo heeft ook het woord ‘stoïcijns’ geen positieve klank. De Stoa is vanuit het christendom heftig bekritiseerd. Het verwijt van gevoelloosheid valt telkens weer.
Een verwante term is het Griekse woord ataraxeia. Deze ‘onverstoorbaarheid’ wordt al aangeprezen door Democritus (de atomist die nog voor Socrates leefde), en later door Epicurus en de scepticus Pyrrho. Beide begrippen apatheia en ataraxeia werden door het westerse denken meestal veroordeeld. Bij het verwijt van gevoelloosheid kwam later een cultuurhistorisch argument: het ideaal zou ontstaan zijn door het uiteenvallen van sociale verbanden: als een verdediging tegen negatieve emoties. Dit is kenmerkend voor de hoofdstroom van het westerse denken na de Middeleeuwen: men blijft liever aan de oppervlakte om daar verbanden te leggen dan dat men de diepte ingaat en zich afvraagt wat de termen innerlijk gezien nu werkelijk betekenen.
De claim van de Griekse filosofen dat de onverstoorbaarheid het voorportaal voor het geluk (eudaimoneia) was, werd niet serieus genomen. De scepticus Sextus Empiricus zei: ‘Scepticisme is een vermogen om een tegenstelling van verschijnselen of gedachten op te zetten, een vermogen van waaruit we door de gelijke kracht van de tegengestelde beweringen en standen van zaken, eerst in epoche (opschorten van oordeel) komen en daarna in vrijheid van verstoringen (ataraxeia).’
En deze leidde weer tot geluk, het einddoel van de ethiek van alle Griekse filosofen. Maar het christelijke westen had een heel andere opvatting van geluk. Het is duidelijk: de weerstand tegen de gelijkmoedigheid is altijd groot geweest.