Voordat hij Xi Jinping vergezelde naar Urumqi, zei CCP veiligheidschef Chen Wenqing dat Tibetaanse Ganzu burgers moeten worden genezen met hetzelfde medicijn dat wordt gebruikt voor de Oeigoeren.
De brute bedreigingen tegen Oeigoeren en andere Turkse moslims in Xinjiang die Xi Jinping uitte tijdens zijn bezoek aan Urumqi op 26 augustus zijn over de hele wereld negatief becommentarieerd. Op officiële foto’s staat naast Xi de secretaris van de almachtige Centrale Commissie voor Politieke en Juridische Zaken van de CCP, Chen Wenqing. Zijn positie maakt Chen, lid van het Politbureau en voormalig minister van Staatsveiligheid, de facto het hoofd van alle openbare veiligheid in China.
Wat nationaal en internationaal minder bekend is, is dat Chen in Urumqi aankwam vanuit de stad Hezuo, in de Tibetaanse autonome prefectuur Gannan, die deel uitmaakt van de provincie Gansu. Voordat hij naar Xinjiang ging, had Chen Gansu geïnspecteerd en zijn laatste stop was in Hezuo City.
Gannan Tibetaanse Autonome Prefectuur is de thuisbasis van meer dan 400.000 Tibetanen, die 57% van de bevolking vertegenwoordigen, een bewijs van het feit dat het historische Tibet een groter land is dan wat China heeft besloten de Tibetaanse Autonome Regio en nu Xizang te noemen.
Chen vertelde de autoriteiten van de Gannan Prefectuur dat Beijing van hen verwacht dat ze “een veilige en stabiele sociale omgeving creëren voor de bevordering van modernisering naar Chinees model”, de “wetenschappelijke cultuur” hoog houden en strijden tegen “separatisme” en “bijgeloof”.
Vooruitlopend op Xi’s toespraken in Urumqi, wees Chen Xinjiang aan als een model voor de strijd tegen “separatisme” en het gebruik van religie om de CCP te bekritiseren. Zoals Xi later in Xinjiang zou doen, prees Chen het voorbeeld van de “Fengqiao-ervaring”. Zoals “Bitter Winter” herhaaldelijk heeft uitgelegd, “werd de Fengqiao beweging in 1963 in de provincie Zhejiang gelanceerd door voorzitter Mao als opmaat naar de Culturele Revolutie. Het bestond uit de ‘vier schoonmaakacties’ waarbij vier groepen ‘reactionaire elementen’ – ‘landheren’, ‘rijke boeren’, ‘contrarevolutionairen’ en ‘boosdoeners’ – werden opgesloten, publiekelijk vernederd, gemarteld en in sommige gevallen gedood. Tot de contrarevolutionairen en ‘boosdoeners’ behoorden ook degenen die nog steeds onafhankelijke vormen van religie aanhingen.
De kern van de opmerkingen van Chen is dat dezelfde vervolging die is ingesteld tegen moslim Oeigoeren in Xinjiang ook gericht zou moeten zijn tegen Tibetaanse boeddhisten in Gansu. En niet alleen hen. Chen bezocht ook Gansu’s Linxia Hui Autonome Prefectuur, waarvan de bevolking voor meer dan 50% uit minderheden bestaat, waaronder zowel Tibetanen als Hui moslims. Chen waarschuwde tegen diegenen die zich verzetten tegen de “Sinisering van de Islam”, waarmee hij degenen bedoelde die zich in de prefectuur en nabijgelegen gebieden in Gansu hadden verzet tegen de vernieling van Hui-moskeeën onder het mom van “Sinisering”.