Op zeker dag ben ik uit nieuwsgierigheid de boeken van Lao Zi en Zhuang Zi gaan lezen. Ze bevatten verzen en verhalen uit het oude China van voor onze jaartelling. Wonderlijke teksten die hun inhoud niet meteen prijsgeven. Ook in vertaling niet. Gelukkig zijn er sinologen en filosofen die de werken hebben vertaald en uitgelegd. Deze mannen en vrouwen, met Kristofer Schipper als vertaler van Lao Zi en Zhuang Zi voorop, zijn mijn gidsen of tolken geworden.
De verhalen van Zhuang Zi worden bevolkt door een bont gezelschap van koningen, hertogen, filosofen, koks, timmerlieden, smeden en mensen met een beperking. Naast verschillende gewone en vreemde dieren, bomen en bergen. Met als opvallend detail de keuze van de auteur voor minderbedeelden met een lichamelijke beperking. Niet uit compassie, maar juist als personen waar je een voorbeeld aan kunt nemen: de onaangepasten, de weigeraars. De tao-meesters hebben weinig op met macht en bezit. Ook verachten ze uiterlijk vertoon. Echte vrijheid én geluk zit in jezelf, zeggen ze. Die vind je niet buiten in de woelige wereld, noch in geleerde boeken of wijsheden van anderen.
Dwarsverbanden
Nadat ik de boeken (inderdaad) had gelezen, ontdekte ik dwarsverbanden met mijn eigen leven. In de dingen die ik lees, hoor of meemaak. Het lijkt wel alsof ik met andere ogen naar mijn omgeving kijk maar ook naar het verleden. Alsof de taoïsten mij een nieuw instrument hebben aangereikt waarmee ik naar mensen, dieren en dingen kan kijken.
Dit inzicht of juister deze beleving, want het is meer dan uitsluitend inzicht, gaat voorbij aan de geleerde tao-duiders waar ik zo-even over sprak. Zij proberen de verzen en verhalen van de tao-meesters op een logische, begrijpelijke manier te verklaren. Waar ik overigens dankbaar gebruik van heb gemaakt. Toch is de tao als weg meer dan een leer of filosofie. Het is een levensstijl, een levensvorm. Vertaler Schipper spreekt van orthopraxis, een praktijk waarbij lichamelijke rituelen een rol spelen. Zoals ademen vanuit je hielen en zitten en vergeten, als een vorm van meditatie.
Tao of dao in pinyin Chinees staat dan ook voor ‘weg’ of ‘methode’. Ik heb het woord ‘weg’ tientallen keren gelezen in de boeken en gehoord op colleges over het taoïsme. En ik meende te weten welke metafoor ermee werd bedoeld: een denkbeeldige weg. Als ik in een poëtische bui was, zag ik een overwoekerd bospaadje voor me dat leidde naar een tempel. De tao als een kronkelig pad dat je moet belopen in het leven. Heel mystiek. Pas later begreep ik dat een dergelijk soort ‘weg’ er weinig mee te maken heeft. Je kunt het hooguit als een allegorie zien; de weg van geboorte naar dood. Daarmee is niets gezegd noch aangetoond.
Waarachtig leven
Mijn verdieping van de tao-leer ontstond bij het sterven van mijn broer in 2015. Hij had een tumor in zijn hoofd die niet meer te opereren viel. De artsen gaven hem nog enkele maanden. Het bleken enkele weken te zijn. Mijn broer had nooit gewerkt, nooit deelgenomen aan het arbeidsproces. Hij had als diagnose schizofrenie. Vanaf zijn jeugd hoorde hij stemmen. Zijn leven was een opgave, voor hemzelf en anderen. Tijdens zijn ziekbed in het opvanghuis waar hij woonde werd hij door zijn medebewoners de ‘filosoof’ genoemd. Hij had enkele jaren filosofie gestudeerd en was altijd geestdriftig bezig met Wittgenstein, Heidegger of Nietzsche.
Mijn bezoeken aan hem leerde mij dat waarachtig leven niets te maken heeft met uiterlijke zaken. Met aanzien, geld of macht. Mijn broer bezat feitelijk niets; hij bewoonde een krappe kamer in het woonzorgcomplex waar hij verbleef en droeg eenvoudige kleding.
Hij was een geliefd persoon in zijn omgeving, zo merkte ik. Eigenlijk niks nieuws voor me. Toch ontstond daar het inzicht dat me dichter bij de tao-leer bracht: mijn broer bezat nauwelijks een ego, maar hij had wel zijn humor behouden. Hij ademde en bewoog op de energie die hem was gegeven. Hij straalde door zijn berusting een bijzondere kracht uit. Dit had ik nog niet eerder meegemaakt bij andere stervende familieleden. Deze houding trok medebewoners aan; ze wilden graag in zijn nabijheid verkeren.
Zitten en zijn
Mijn broer toonde me in zijn laatste levensfase de kracht van het ‘gewoon er zijn’. ‘Zitten en vergeten’ als vorm van het ‘vasten van het hart’ in tao-termen. Hij zat in zijn stoel als een waardig mens. Zonder enige pretentie of opsmuk. Zijn kalme houding, waaruit pure aanwezigheid en afwezigheid tegelijk sprak, gaf mij een sterk gevoel van verwantschap. Noem het broederliefde. Maar ik denk dat het daar zelfs aan voorbij ging: het was pure liefde voor het leven.
Dit beeld – mijn broer zittend in een stoel – was voor mij de tao in optima forma. Ik kan er allerlei tao-termen op plakken, qi als energie, wuwei als doen-door-niet doen, yin en yang als de mannelijke en vrouwelijke energieën. Het was er allemaal, samen-gebald in het lichaam en de geest van mijn broer op het randje van zijn dood. Kalm en vredig; er hoefde niets meer te worden gezegd of gedaan; alle dingen zijn in rust, zeggen de taoïsten dan. Hij kon terug naar het Ene.
Tao als weg
Pas na zijn dood heb ik de tao als weg of methode deels kunnen doorgronden, voorbij het intellectuele begrijpen. Dat verliep geleidelijk. Ik moest er telkens de boeken van Lao Zi en Zhuang Zi weer bijhalen. Vooral de tientallen verhalen, dialogen en parabels van Zhuang Zi werken stimulerend. De paradoxen die zijn tekst bevatten helpen om los te komen van het per se ‘willen begrijpen’; de grote valkuil voor degenen die zich op hun ratio beroepen. Ook ik houd me graag vast aan de dingen die ik weet of meen te weten. Toch schrijven Lao Zi en Zhuang Zi dat de tao als weg juist gaat over de dingen waarvan je voelt dat ze er zijn, maar waar je feitelijk niets van weet.
Waarom is de weg naar de tao zo moeilijk? Eigenlijk simpel, omdat dit leven, ons jachtig leven, ons afleidt van waar het eigenlijk om gaat: innerlijke vrijheid en geluk. Terwijl wij er juist zo naar op zoek zijn. Hoe paradoxaal. In mijn broer zag ik de tao-houding gespiegeld, zonder dat hij er ooit naar had getalmd. Het woord ‘tao’ is voor zover ik weet nooit over zijn lippen gekomen. Prachtig, zou Zhuang Zi gezegd hebben, een waarlijk wijs man. Want over de tao kun je beter niet spreken. Noem je zijn naam, dan is het de tao niet meer. Ik had deze paradox uit het eerste vers van de Daodejing graag nog met mijn broer willen bespreken, verzot als hij was op taalfilosofische kwesties.
En waarom juist de tao als levenshouding? Er zijn zoveel andere geestelijke vormen van zelfzorg: hindoeïsme, (zen)boeddhisme, christendom. Het antwoord vond ik bij de Amerikaanse professor in de wiskunde, Raymond Smullyan, tevens bedenker van wiskundige raadsels en goochelaar. Hij hield van de tao omdat het geen God kent, niets voorschrijft of iets van je wil. Je wordt volledig vrij gelaten. Maar het houdt wel van paradoxen, spontaniteit en humor volgens Smullyan. Deze omschrijving van de tao-leer past wonderwel op mijn kijk op de wereld en op enkele van mijn favoriete schrijvers, zoals Albert Cossery, Daniil Charms en Velimier Chlebnikov. Schrijvers die het absurde omarmen en als eenzaten schrijven over andere onaangepasten – zwervers, bedelaars en dieven.
Ongemerkt bezie ik voetje-voor-voetje mijn leven met een tao-blik. Regelmatig heb ik ‘terugvallen’, nemen emoties de overhand, heb ik ‘koopdrang’ of ben ik stiekem trots op mezelf: ‘Dat toneelstuk** over de tao-leer heb ik toch maar mooi samen met bewoners gemaakt’. Heel menselijk misschien. Maar niet des tao’s. En sinds mijn broer mij onbedoeld de tao-houding heeft getoond, laat dit beeld mij niet meer los. Eigenlijk mag ik er volgens de tao-meesters niet eens over spreken of schrijven. Maar gelukkig kunnen ook zij niet geheel zonder taal. Toch waarschuwen ze voor het gebruik ervan, want taal brengt onderscheid aan tussen ‘dit’ en ‘dat’. Tussen ‘goed’ en ‘kwaad’, ‘licht’ en ‘donker’. En dat is de kiem voor discussie, onenigheid, zelfs voor geweld. Wees je ervan bewust dat taal discrimineert, voor verstarring zorgt, anderen buiten sluit, zeggen de tao-meesters.
Voor degenen die aan taal ‘hangen’, als instrument om de werkelijkheid mee te beschrijven en kennis te verwerven, is dit lastig te verteren. ‘Zonder taal zijn we nergens, leven we op drijfzand’, is de gedachte. Juist taal verschaft ons kennis en inzicht, schept helderheid in discussies en complexe zaken. Is dat zo? Raadpleeg Zhuang Zi en je gaat twijfelen. Een citaat uit zijn boek: ’Mensen voeden zich met vlees van gras- en graan etende dieren. Herten voeden zich met mals groen, de duizendpoot eet graag slangen, de uil en de kraai zijn verzot op muizen. Wie van deze vier weet nu wat de ware smaak is?’. Waarmee Zhuang Zi wil zeggen dat ‘smaak’ een relatief begrip is. De werkelijkheid bestaat uit tienduizend dingen, het is onzinnig te menen dat iedereen hetzelfde ‘verstaat’ onder een begrip als ‘smaak’, ‘God’ of ‘dier’.
Tao-gewaarwording
Spontaan vertaal ik steeds vaker dingen die ik zie, hoor of lees in tao-termen. Of het nu een opiniestuk in de krant betreft, een film of een passage in een roman, ik ontdek daarin geregeld een stille hint naar de taoïsten. Alsof ik met hun blik de werkelijkheid aanschouw. Er is meer ‘tao’ in mijn omgeving aanwezig dan ik meende.
Of leg ik het er zelf in? Het doet mij in elk geval plezier. Deze ‘vertaling’ beschouw ik voor mezelf als een oefening, een oefening in tao-gewaarwording. Het is een eerste stap. Mogelijk volgen er meer. Maar elke reis begint met de eerste stap, schrijft Lao Zi in de Daodejing. Laten we dus met de eerste stap beginnen.