Een paar keer per week lopen we het plaatselijke restaurantje binnen. Niet alleen om er te eten of een maaltijd af te halen, maar ook om pakjes op te pikken die bezorgers daar hebben afgegeven omdat ze ons huis niet konden vinden. Onze woonplek is namelijk een van de weinige die nog niet door google maps is gevonden. En de straatnamen en huisnummers zijn hier niet zo verambtenariseerd als in Nederland. Moe 1 heet onze straat, maar alle andere straten in het dorp heten ook zo. Moe 1 betekent eigenlijk meer iets als wijk 1, of gehucht 1. Alle huizen in Nong Noi hebben dus Moe 1 in het adres, en de huisnummers hebben wel een soortement volgorde, alleen welke dat is, is ons nog niet duidelijk. Gelukkig voor de pakjesbezorgers weet google wel welk nummer waar ligt, behalve dus nummer 309, ons huisje.
Nu is het hier in Thailand gebruikelijk dat een bezorger even opbelt als hij onderweg is, zodat je weet dat hij eraan komt en hij (het is vrijwel altijd een hij) zeker weet dat je thuis bent. Ben je niet thuis, dan kan je aangeven waar het pakketje kan worden bezorgd. Tenminste, dat vermoed ik. Want een telefoongesprek voeren in het Thais is nog een heleboel bruggen te ver voor ons. Zo’n gesprek gaat ongeveer als volgt.
Hij: “สวัสดี ฉันมาจากบริการส่งพัสดุและจะไปกับคุณในอีกครึ่งชั่วโมง คุณอยู่บ้านไหม?”
Wij: “Poet thai nied noj, khun poet angkrit mai?” (Wij spreken maar een klein beetje Thais, spreekt u Engels?)
Hij: “………….. ehhhhhhh ………. สวัสดี ฉันมาจากบริการส่งพัสดุและจะไปกับคุณในอีกครึ่งชั่วโมง คุณอยู่บ้านไหม?”
Nee dus, hij spreekt geen Engels. Waarom zou hij ook? Wij zouden Thais moeten kunnen spreken. Maar we zijn niet voor één gat te vangen en zetten onze eerste joker in: “Rao joe baan” (wij zijn thuis). Nu is het afwachten. Wordt het gesprek snel afgesloten, dan kunnen we binnen een halfuurtje de bezorger verwachten. Maar er kan ook zoiets volgen als: “ช่วยบอกหน่อยได้ไหมว่าบ้านคุณอยู่ที่ไหน เพราะฉันไม่รู้ว่าจะไปที่นั่นได้อย่างไร”. Dan is het tijd voor joker 2: “Raan ahaan Woongtang” (restaurant Woongtang). Daarmee is de beller meestal wel tevreden. Hij kan het pakketje afgeven bij het restaurant en dat is voor hem wel zo gemakkelijk. En wij weten dan dat we het daar op kunnen halen.
De postbode weet gelukkig wel waar ons huis ligt. Hij komt niet dagelijks, en daar zijn wij blij mee, want meestal komt hij als we van onze welverdiende siësta genieten. Hij stopt met zijn brommer voor het hek en wacht even of we hem zien. Blijkt dat niet het geval te zijn (hetgeen vanwege die siësta voor de hand ligt) dan toetert hij. Reageren we ook daar niet op dan gaat hij heel hard roepen. Meestal ontwaken onze honden dan wel uit hun siësta, en daar worden wij dan ook wakker van. Dan moeten er snel een lungi omgeslagen en een T-shirt aangetrokken worden. De postbode blijft geduldig staan wachten tot een van ons uiteindelijk een keertje bij het hek arriveert en geeft dan zonder mopperen de post af. Om onze vriend Primo nog maar eens te citeren: “In Nederland hebben ze horloges, in Thailand hebben ze de tijd”. Er hangt overigens wel een bel aan de poort, maar die gebruikt niemand hier.
Maar goed, ik wou het eigenlijk helemaal niet over bezorgers hebben, maar over ons bezoek van vorige week aan het restaurantje. Het hek van de parkeerplaats was dicht, dus het leek gesloten, maar het andere hek, bij het winkeltje, was wél open, dus we liepen even naar binnen om te kijken of we een maaltijd af konden halen. Somtjid, de vrouw van de kok, verwelkomde ons enthousiast en vertelde dat ze iets heel speciaals hadden. Ze troonde ons mee naar een pan met water waarin een vage, glibberige substantie onderin lag en een flinke hoeveelheid mieren dreef. “Khai mot” (miereneieren), zei ze trots. Ze had die ochtend het mierennest in een boom zien hangen en Pradith, haar man, erbij gehaald om te helpen. Terwijl hij de pan vasthield porde zij met een stok in het nest, zodat de eitjes in de pan vielen. En met de eitjes kwamen er ook de nodige mieren mee. Proestend vertelde ze hoe eitjes en mieren niet alleen in de pan, maar ook op Pradith terechtkwamen en hij uiteindelijk helemaal onder zat.
Miereneieren zijn hier een lekkernij, waarvan maar in een beperkte periode genoten kan worden. Het gaat om eieren van een specifieke mierensoort die alleen rond deze tijd van het jaar haar legsel produceert. Of we wilden proeven, vroeg Somtjid. Dat was …ehhh… even slikken, want heel aantrekkelijk zag de inhoud van de pan er niet uit. Maar nadat ze ons verzekerd had dat het niet om rauwe eieren ging, maar dat ze zouden worden meegebakken in een omelet durfden we het wel aan. (“Hoeveel eieren heb je wel niet nodig voor zo’n omelet?” vroeg mijn collega. Hij zag het plaatje al voor zich van al die eitjes die kapotgetikt werden. De basis van de omelet was echter gewoon kippenei.)
Eigenlijk viel het een beetje tegen. De miereneieren zouden een beetje een zurige smaak moeten hebben, maar die was niet goed te proeven. We hebben allebei nog een eitje uit de omelet gevist om dat apart te proeven. Veel smaak zat er niet aan. Het delicatesse-karakter ervan ontging ons in ieder geval.
Binnenkort is het weer tijd voor de volgende lekkernij, als op een avond miljoenen en miljoenen mieren uitvliegen. De meeste daarvan zijn gewone mieren, maar er zitten ook dikke rode exemplaren tussen en die schijnen niet te versmaden te zijn. Bijna iedereen is op de avond dat ze uitvliegen in de weer om ze te vangen; restaurants geven er een goede prijs voor. Misschien binnenkort dus weer een nieuwe culinaire ervaring.