Als je zo leeft dat iedere dag hetzelfde is, dan is bezoek van je kinderen, familie, vrienden en kennissen erg belangrijk. Vooral de kinderen en de partner van een mens met de ziekte van Alzheimer zijn meer dan welkom in hun soms vervaagde leven. En ik moet zeggen, op de afdeling waar ik werk komt er vaak bezoek. Zondag, zaterdag en woensdag zijn van die dagen.
Wij adviseren zoveel mogelijk dat het bezoek hun bij ons verblijvende familielid mee neemt naar elders in het gebouw, of naar buiten gaan. In ieder geval van de afdeling af, dan hebben de bewoners even wat anders dan aan tafel zittend en starend naar elkaar de dag door te brengen. Sommige kinderen, partners, broers en zussen komen bij hun verwanten wel twee tot drie keer per week op bezoek. Ook voor ons zijn dat blije momenten. Vergeten worden, vierentwintig uur per dag alleen zijn, zonder je dierbaren of als je die niet (meer) hebt om je heen, het lijkt mij een verschrikking. Als er geen naaste familie meer is, of als er geen interesse meer voor die mensen is- dat komt helaas ook voor, worden financiële zaken door een belangenbehartiger waargenomen, maar die mensen komen nooit in het huis. Ben je echt alleen op de wereld, dan hangt alles weer af van de goedheid en compassie van de verzorgende of je je nog een beetje gelukkig voelt. Mag voelen.
Bang voor confrontatie
Niet iedere bezoeker kan het opbrengen de afdeling op te komen, ze zijn bang om te ervaren dat iemand die een vol leven heeft geleid zo moet eindigen. Deze bezoekers wachten in het restaurant of buiten op hun geliefden. Ze nemen regelmatig wat lekkers mee. Als de Alzheimer in een verder stadium zit, dan zie je vaak dat de bezoekers niet meer herkend worden. Het langst blijven de kinderen in het geheugen gegrift, maar op een dag is dat ook voorbij. Dan worden de bezoeken ook minder. Vaak omdat de bezoekers denken dat het geen zin meer heeft, maar ik vind, ook al is de herkenning weg, je kunt iemand nog wel een goed, veilig en vertrouwd gevoel geven door er gewoon te zijn. Die momenten zijn belangrijk, voelen dat iemand om je geeft.
Regelmatig moet ik denken aan mijn eigen overgrootmoeder, oma noemde ik haar. Als kind al ging ik wekelijks bij haar op bezoek. In mijn jonge jaren logeerde ik daar de weekeinden want bij mijn hippe oma was het altijd feest. Ze was haar tijd ver vooruit, bij haar mocht ik alles! Zelfs stiekem samen een Peter Stuyvesant sigaretje roken. Oma was een kordate vrouw, nooit zeurend over de ongemakken die ons allemaal treffen als we ouder worden. Toen haar lichamelijke functies af begonnen te nemen nam ik langzaam wat taken van haar over. Ik ging de boodschappen doen, knipte oma’s teennagels en ging haar meer verzorgen. Wij sliepen samen in een ledikant en dan bespraken we in bed wat er de volgende dag moest gebeuren. Later toen ik wat ouder werd en een baan kreeg, werd het wat moeilijker. Ik ging toen op mijn vrije middag naar haar toe, doordat de tijd beperkter was kon ik niet alles meer doen voor haar wat eigenlijk nodig was. Hoe dan ook, wij genoten van elkaar.
Ik was niet haar enige klein- of achterkleinkind. Ze genoot van ons allemaal en hield veel van ons. Altijd was ze betrokken bij ons wel en wee. Ze is al lang dood, maar we praten nog steeds over haar. Dan leef je echt wel voort.
Op een dag merkten wij dat oma wel erg achteruit ging en niet meer alleen thuis kon blijven. Ze at niet meer, vergat dingen, ook het vuur onder een pan doven, zodat de hele straat af kon fikken. Ze was bijna blind en zat alleen maar op haar stoel te wachten op wat komen ging. Ze wilde haar huis, waar ze zolang al woonde, niet verlaten. Wat we ook tegen haar zeiden. Op een dag kwam haar kleinzoon, die naar haar man genoemd was, op haar verzoek bij haar. Ze wilde zijn advies hebben. Stilletjes zal ze wel gedacht hebben dat hij haar gelijk zou geven en haar steunen om daar te blijven wonen. Maar hij zei: oma, dit kan werkelijk niet meer. Jijzelf maar ook anderen lopen een groot risico als je hier blijft wonen. Je bent zo vergeetachtig. Toen legde ze zich er bij neer dat het zo niet meer langer kon.
Oma ging tegen haar zin naar een verpleeghuis, vreselijk was dat! Tot op de dag van vandaag zie ik haar daar aan een grote tafel zitten. Als ik op bezoek kwam zei de verpleegkundige: ‘Mevrouw, uw kleindochter is er’ waarop oma steevast zei: dat is niet mijn kleindochter maar mijn achterkleindochter.’ Als ik vertrok pakte ze huilend het tafelkleed en gebruikte dat om haar ogen te drogen. Roepend, oh, *Karin, laat mij hier toch niet alleen. Nu nog kan ik daar om janken. En ik kon haar niet helpen om uit haar hel verlost te worden.
Ik wil hier mee aangeven dat het inderdaad soms vreselijk is om op bezoek te gaan. De shit zien waarin anderen, je vader of moeder, verkeren. Met hun decorumverlies, de luiers om. En het staat ons allemaal te wachten.
Als ik aan het eind van de dienst naar huis fiets en ik zie al die jonge mensen op straat, waarvan ik vermoed dat ze ook nog jonge ouders hebben en mogelijk thuiswonende grootouders, dan voel ik me soms wel eenzaam. Ik besef: die jonge mensen weten nog helemaal niet dat er afvalputjes zijn in onze maatschappij, waar ik wel elke dag mee te maken heb. Ze lachen, die jongeren, en hebben plezier. Twee straten verder worden mensen geleefd en bepalen anderen hoe ze leven. In een huis dat geen thuis is.
*Gefingeerde naam om de privacy te beschermen. Cartoon Ardan.
Paula zegt
Een mooi geschreven oproep waaraan hopelijk velen gehoor gaan geven.