Vanmiddag was ik bij een vriend in het Oude Westen van Rotterdam. Ik ben zelf verwekt in het Oude Noorden van de stad en we zijn beiden niet zo piepjong meer. Dus dat schept een heel bijzondere band.
Ik vertelde mijn vriend van mijn voornemen om mijn uitvaart – wat een vreemde naam eigenlijk- zo simpel mogelijk te houden. Geen kist of bloemen, geen bezichtiging, een paar uur gelegenheid om mijn dode lichaam nog te aanschouwen door de naasten, een traantje weg te pinken, en dan de koelcel in tot het lichaam wordt opgestookt in een crematoriumoven. En zeker geen toespraken, niente.
Ik kan die teksten nu al zelf bedenken: Joop was zus maar ook zo, hij deed dit maar ook dat, hij maakte mij gelukkig maar ook ongelukkig. Hij was er wel en niet voor ons. Dat soort taal. Ik weet wel dat er mensen zijn die zeggen dat toespraken houden op uitvaarten louterend werkt voor de nabestaanden, een soort rouwverwerking.
Dan verwijs ik naar een uitvaart van een oude dame die een dochter had die staand naast haar kist zeven A-viertjes met verwijten aan haar moeder voorlas. Politie te paard moest eraan te pas komen om de dochter te verwijderen, tientallen belangstellenden, voornamelijk ouderen, hingen huilend in hun stoel van ellende. Ik weet wel, dat is een uitzondering, vaak gaan toespraken over andere zaken.
Het belangrijkste voor mij om geen toespraken toe te staan is dat ik vind dat tijdens mijn leven mensen dat tegen mij hadden moeten zeggen. Lieve dingen, kritiek, het maakt mij niet uit. Er zijn vrienden die dat al gedaan hebben. Dat ontroert me.
Op acht april had ik een gesprek over mijn dood en uitvaart met een vertegenwoordiger van de Dela. Ik vroeg hem of hij mij een vreemde man vond met mijn opvattingen over een sobere uitvaart. Helemaal niet, zei hij, veel mensen denken er net zo over als jij.
Wat zo grappig is dat ook mijn vriendin, kleindochter van zeevisser Thijm, instemmend knikt als ik over mijn uitvaartwensen vertel. En een zwager van haar zit ook op die lijn. Anderen ook.
Weer terug naar mijn vriend in het Oude Westen. Hij knikte toen ik hem mijn plannen ontvouwde. Ik wil ook geen polonaise aan mijn dode lichaam, zei hij. Hij vertelde dat hij van plan was om de as van zijn gecremeerde lichaam in een soort zandloper op te laten slaan. Mensen die hem toch een soort laatste eer willen bewijzen moeten daarmee stoppen als de asloper moet worden omgedraaid. We grinnikten beiden. Het lichaam als tijdmeter.
Overigens moet ik nog wel even kwijt dat ik als politieverslaggever wel baat had bij toespraken op uitvaarten. Mijn collega Bambi en ik gingen dikwijls -vermomd als vertegenwoordigers van een uitvaartcentrum- naar zulke bijeenkomsten. Daar werd soms uitvoerig de levensloop van de al of niet met geweld gestorven crimineel uit de doeken gedaan. Vaak verlieten wij dan als laatsten de zaal van het crematorium. Geheel spontaan legde Bambi dan een hand op de kist en welden gemeende tranen op in zijn ogen. Boeddhisten zouden zeggen: de mens is meer dan zijn daad.
Moge iedereen gelukkig zijn, met name jij.
Vrede en alle goeds.
Moedig voorwaarts!