Zoeken naar de geest in de machine.
Leerling: Hebben wij een vrije wil?
Meester Nitwit: Eerst maar eens vaststellen of we een wil hebben.
Leerling: Hebben we een wil?
Meester: Heeft een auto een wil?
Leerling: Wat?
Meester: Waar in de auto zit de wil om te rijden? In de tank? In de motor? In de wielen?
Leerling: In de chauffeur natuurlijk.
Meester: Waar in de mens zit de wil?
Leerling: Wat een vraag.
Meester: Als de stemming erin zit, waar zit die dan in?
Leerling: Wanneer?
Meester: Op een feestje, in een café.
Leerling: Dat is een wijze van spreken.
Meester: Iemand een wil toedichten niet?
Leerling: De wil is reëel.
Meester: Waar in de lucht zit de wil om te waaien?
Leerling: Dat is een kwestie van druk.
Meester: Waar in de steen zit de wil om te vallen?
Leerling: Dat is een kwestie van zwaartekracht.
Meester: Waar in de plant zit de wil om naar het licht te keren?
Leerling: Dat is een kwestie van turgor.
Meester: Waar in de bacterie zit de wil om zich te vermenigvuldigen?
Leerling: Kunnen we het niet over hogere wezens hebben?
Meester: Waar in de geit zit de wil om melk te geven?
Leerling: Dat is een kwestie van hormonen.
Meester: De wil niet?
Leerling: Nou ja, een beetje misschien.
Meester: Wat is de functie van de wil volgens jou?
Leerling: Handelen.
Meester: Waar in de mens zit de wil om te handelen?
Leerling: Waarom moet u zo nodig weten waar de wil zit?
Meester: Misschien wordt hij dan wat minder abstract.
Leerling: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat je hem bent.
Meester: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat hij nergens is.
Leerling: Misschien kun je de wil nergens vinden omdat hij overal is.
Meester: Misschien kun je de wil overal vinden omdat het een idee is.
Leerling: Misschien is dat ook maar een idee.
Meester: Misschien is dat ook maar een idee.
Leerling: Dus volgens u heb ik geen vrije wil?
Meester: Misschien is dat ook maar een idee.
Leerling: Hè?
Meester: Wat?
Leerling: Bedoelt u dat ik toch een vrije wil heb?
Meester: Eerst maar eens vaststellen of je een ik hebt.

