Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreeks ervaring van het mysterie Gods dan heb ik nog nooit een mystieke ervaring gehad. Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterieuze karakter van wat dan ook, dan zijn al mijn ervaringen zo mystiek als maar kan.
Vera: Begrijp ik het goed dat jij de werkelijkheid ervaart als een ‘mysterium tremendum et fascinosum’?
Hans: Vroeg de jonge vader aan zijn brullende baby.
Vera: Die term is van Rudolf Otto. Ik had eigenlijk ‘goddelijk’ of ‘God’ willen zeggen.
Hans: God lijkt mij niet zozeer het ‘mysterium tremendum et fascinosum’ zelf als wel de invulling en oplossing ervan.
Opgevat als een naam of het naamloze of een wezen of een bewustzijn of een zijn of een bovenzijnde of een macht of een kracht of een deugd of een pracht of een principe of een leegte of vul maar in en hol maar uit.
Door het God te noemen, wordt het meteen een stuk minder mysterieus, ontzagwekkend en fascinerend.
Het mysterium tremendum et fascinosum is zelf al een invulling, met een dito ontraadselend effect.
Maar waarvan?
Vera: Ik zie het verschil tussen jou en Der Rudolf niet zo.
Hans: Bij Otto is het mysterium tremendum et fascinosum een verwijzing naar het ongrijpbare, het numineuze, het heilige, het goddelijke, het andere, het onbereikbare.
Het mysterie dat mij fascineert en doet beven is daarentegen helemaal niet ver weg maar juist dichtbij, onder mij, voor mij, achter mij, links van mij, rechts van mij, door mij en in mij en in jou en als jou en hier en nu.
Het is mijn stijve die mij fascineert en doet beven.
Het is mijn woede die mij fascineert en doet beven.
Het is mijn kanker die mij fascineert en doet beven.
Het is de dood die mij fascineert en doet beven.
Het is mijn verbeelding die mij fascineert en doet beven.
Het is de buurman die mij fascineert en doet beven.
Het is een kaarsvlam die mij fascineert en doet beven.
Het is een briesend paard dat mij fascineert en doet beven.
Het is een vlieg die mij fascineert en doet beven.
Het zijn bloed en water en spuug en plas en kak en as die mij fascineren en doen beven.
Het zijn woorden die mij fascineren en doen beven.
Het zijn fascinatie en angst die mij fascineren en doen beven.
Vera: Klinkt niet direct als het mysterie Gods.
Hans: Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreeks ervaring van het mysterie Gods dan heb ik nog nooit een mystieke ervaring gehad.
Als je een mystieke ervaring definieert als een rechtstreekse ervaring van het mysterieuze karakter van wat dan ook, dan zijn al mijn ervaringen zo mystiek als maar kan.
Vera: In de godsmystiek draait het om God, in de bruidsmystiek, liefdesmystiek, minnemystiek om Christus, in de soefimystiek om de Vriend, in het chassidisme om JWHW, in zen om de Boeddhanatuur of het Ware Zelf, in de advaita vedanta om Atman, in het taoïsme om de Tao. Ik bedoel maar.
Hans: In de getallenmystiek draait het om cijfers, in de kwantummystiek om deeltjes en in de natuurmystiek om landschappen, bomen, zonsondergangen.
Is het gewone te gewoon voor je om bijzonder te kunnen zijn?
Vera: Hoe zou je jouw mystiek noemen als je het geen oermystiek mocht noemen?
Hans: Ik zou het denk ik niet-weten noemen, of krijg-nou-wat, of verhip.
Vera: Verhip.
Hans: Doe dan maar de mystiek van alledag.
Helaas is dat geen gangbare uitdrukking.
In de veertiende editie van de Dikke Van Dale trof ik wel het woord ‘bestaansmystiek’ aan.
Helaas is dat ook geen gangbare uitdrukking.
Ik kan het in de Wikipedia en op het internet tenminste nergens terugvinden.
Het woordenboek definieert het als ‘een mystiek aspect van de dingen, waardoor zij tegelijk “volkomen open en volkomen toegesloten zijn” (A. Roland Holst).’
Mooi hè.
‘Bestaansmystiek’, kan je daarmee leven?
Vera: Totaalmystiek.
Hans: Dekt de lading, maar klinkt alsof je de oorlog verklaart.
Heb je weleens van de mystieke roos gehoord?
Vera: Voor katholieken is dat de Heilige Maagd Maria, voor gnostici het diepste geheim van de kosmos.
Hans: Wat is volgens jou het diepste geheim van de kosmos?
Vera: Nou?
Hans: Het is maar net aan wie je het vraagt.
Zoveel zielen, zoveel antwoorden.
Vera: Als je het jou vraagt?
Hans: Als je het mij vraagt is het diepste geheim van de kosmos de kosmos.
In zijn geheel, niets uitgezonderd.
Voor mij zijn niet alleen God, Jezus, Allah, de Vriend, JWHW, Atman, de Boeddhanatuur, het Ware zelf, getallen, de kleinste deeltjes of de natuur mysterieus, geheimzinnig, raadselachtig, ondoorgrondelijk, ontzagwekkend, maar het hele bestaan met alles erop en eraan.
Niet alleen de appel, niet alleen de val van de appel, niet alleen de zwaartekracht, niet alleen de theorie van de zwaartekracht, niet alleen de natuurkunde, niet alleen de natuurkundige, niet alleen de natuur.
Het bestaan zelf is de mystieke roos.
Daarom hoef ik de mystieke roos nergens te zoeken en kan ik hem nooit kwijtraken.
Ik ken dit geheim der geheimen niet, behalve als geheim, en ik koester het als geheim, als dat is wat het is, want zelfs dat is geheim.
Daarom hoef ik het niet te ontdekken, aan niemand te ontfutselen, voor niemand verborgen te houden, voor niemand te bewaren en aan niemand te onthullen.
Kan het eenvoudiger?
Het geheim van alles is dus een geheim van niks, of misschien wel hét geheim van niks, want waarin zou het ene geheim van niks moeten verschillen van het andere?
Een leeg geheim
Een leeg geheim
Hoe kan ik daar
Zo vol van zijn!
Man, ik kan wel zingen, dansen, springen –
Zo niet als God
Dan wel als zot
Die uit ontzag
Met alles spot
Maar zeg eens, wat is jouw geheim?
Mystieke ervaring
1. rechtstreekse ervaring van het mysterie Gods
2. rechtstreekse ervaring van het mysterie van wat dan ook
Mystiek van alledag, bestaansmystiek
diepe verwondering over het ‘gewone’