Waarom ik me niet meer aan metafysica waag.
(Deel 4 van een reeks van 15 artikelen over de kosmische grap.)
Monisten hebben niet alleen de Waarheid gevonden, de hele Waarheid en niets dan de Waarheid, maar ook het Geluk dat niet stuk kan.
Ik gun het ze van harte, al ben ik blij dat het Geluk of tenminste het geluk, en, toegegeven, op slechte dagen het geluk, niet voorbehouden is aan monisten, want dan zou ik er somber uitzien.
Ikzelf ben namelijk geen monist. Ik ben ook geen dualist, geen non-dualist, geen pluralist en geen nihilist. Ik ben ook geen antimonist, antidualist, antinondualist, antipluralist of antinihilist. Ik ben ook niet tegen mensen die wel anti zijn, of antianti.
Waarom zou ik ook. Misschien heeft een van hen werkelijk de Waarheid in pacht of waarlijk de Werkelijkheid. Misschien heeft iedereen dat wel, op zijn eigen manier. Of niemand, wie zal het zeggen, ik niet.
Wat ik weleens zou willen weten is dit: hoe stelt een eindig mens in een eindige tijd voor eens en voor altijd vast dat het Ene oneindig en alomvattend is? Door in een leunstoel te gaan zitten en zijn gedachten achterna te gaan? Door op een kussentje te gaan zitten en in trance te gaan? Door oude geschriften te lezen en ermee aan de haal te gaan? Door ayahuasca te drinken en uit zijn plaat te gaan?
Hoe stelt een eindig mens in een eindige tijd voor eens en voor altijd vast dat hijzelf het ware Zelf is, tijdloos, onveranderlijk, alomtegenwoordig?
Metafysica, ik waag me er niet meer aan. Ik laat het filosoferen aan de fundamentalisten over en fladder vrolijk tussen hun kaartenhuizen door, eens kijken wat mijn vleugelslag teweegbrengt. Wat ben ik, een vlinder die droomt dat hij de Ene is of de Ene die droomt dat hij een vlinder is? Je zegt het maar, voor jou is het waar, voor mij is het klaar.
Als je me per se wil opprikken, noem me dan maar postmonistisch. Postdualistisch. Postnondualistisch. Postpluralistisch. Postnihilistisch. Of gewoon postuum, waarom niet. Ik heb mijn gedachtegoed allang ten grave gedragen. Alleen mijn stoffelijke resten ijlen nog na, hoor maar.