De waarheid over je oorspronkelijke gezicht.
‘Wat is verlichting, Hans?’
‘Wedden dat jij me dat nu gaat vertellen?’
‘Terugkeren naar je oorspronkelijke staat.’
‘Bedoel je dat je al eerder verlicht bent geweest?’
‘Inderdaad.’
‘Wanneer dan?’
‘Als baby.’
‘Was jij dan een verlichte baby?’
‘Niet ik in het bijzonder; alle baby’s zijn verlicht.’
‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’
‘Prereflexief denken. Geen onderscheid maken. Niet oordelen. Eén zijn met de wereld.’
‘Maakt een baby geen onderscheid of weet hij geen onderscheid te maken?’
‘Nou…’
‘Oordeelt hij niet of weet hij niet te oordelen?’
‘Voor zover ik weet…’
‘Is hij één met de wereld of weet hij het verschil niet tussen hemzelf, zijn moeder en de dingen om hem heen?’
‘Hij weet het niet, denk ik.’
‘Herinner je je dat of gis je maar wat?’
‘Herinneren is een groot woord…’
‘Verlichting is ook een groot woord.’
‘Misschien wel, ja.’
‘Te groot, als je daarmee alleen maar bedoelt: toen wist ik geen onderscheid te maken en nu weer niet; toen wist ik niet te oordelen en nu weer niet; toen wist ik het verschil tussen mezelf en de wereld niet en nu weer niet.’
‘Hoe moet ik het dan noemen?’
‘Wat dacht je van niet-weten?’