‘Wat is de kern van de lege leer, Hans?’
‘Ik zou het ook niet weten.’
‘Dat de werkelijkheid een illusie is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat alle dingen leeg zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat alle dingen vergankelijk zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat de filosofie dood is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat wetenschappers maar wat bazelen?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat de godsdiensten irrationeel zijn?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat mythen kant nog wal raken?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat esoterie oplichterij is?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat we niets weten?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Dat we dat ook niet weten?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Leert de lege leer ons dan helemaal niets?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Maar dan heb je er toch niks aan?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Bedoel je dat we er toch iets aan hebben?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Heb jij dan helemaal niets te zeggen?’
‘Dat zal je mij niet horen zeggen.’
‘Maar wat is nou de kern van de lege leer?’
‘Ja dat is nou de kern van de lege leer.’