De Latijnse uitdrukking ignotum per ignotius betekent het onbekende herleiden tot het onbekendere.
Een verwante uitdrukking is obscurum per obscurius – het duistere herleiden tot het meer duistere.
Beide uitdrukkingen geven ironisch commentaar op de verklarende waarde van al te duistere theorieën, maar je kan ze ook opvatten als een generaliserend commentaar op de hele verklaringspraktijk.
Als een kind vraagt waarom alles naar beneden valt en jij antwoordt dat het door de zwaartekracht komt, heb je dan iets verklaard?
Zeg ja en ik vraag je: wat is zwaartekracht?
Daarvoor moet je bij de natuurkunde wezen, zeg jij.
Ik naar een natuurkundige, komt hij met een volstrekt onbegrijpelijk verhaal over tijdruimte en relativiteit of met een ander volstrekt onbegrijpelijk verhaal over gravitonen en quantumfysica.
Ik naar een andere natuurkundige voor een verklaring van relativiteit en quantumfysica, komt hij met een volstrekt onbegrijpelijk verhaal over 11-dimensionale snaren of een andere Theorie van Alles.
Dit heet van kwaad tot erger: ignotum per ignotius.
Weliswaar heeft de natuurkunde voorspellende waarde, maar daarom maakt ze de wereld nog niet begrijpelijker.
Integendeel, de natuurkunde voegt alleen maar raadsels toe.
Raadsels als zwaartekracht, relativiteit, massa, tijdruimte, quanta, gravitonen en higgsvelden.
Bestaat dat allemaal echt of zijn het denk- en rekenhulpjes van de fysicus?
Daarvoor moet je bij een metafysicus wezen, zeg je.
Ik op zoek naar zo’n wezen, nergens meer te vinden.
Blijkt de hele filosofie op zijn gat te liggen.
En wat voor gat.
Zo zwart als wat.
Bovendien zijn zowel de doorijlende fysica als wijlen de na-ijlende metafysica ongeacht hun resultaten als verschijnsel zelf volstrekt onbegrijpelijk en onverklaarbaar.
Een enkele waterstofmolecule is misschien nog wel door te rekenen, maar de rekenaar zelf?