Ik heb in de 38 jaar dat ik boeddhist ben voor onze tempel heel wat boeken verzameld, niet alleen boeddhistische boeken maar ook onder anderen boeken van ontdekkingsreizigers die in het verre oosten rond zwierven. David Neel, Sven Hedin, Nikolaj Przewalski, enzovoort. Je krijgt, als je die boeken leest, een ander beeld van het boeddhisme dan het nu gangbare. De straffen die in die tijd in Tibet, Ladakh, Sri Lanka en Thailand werden uitgevoerd waren: de doodstraf en verbanning. Voor een heel licht vergrijp kreeg je een schandblok om je nek of de doodstraf.
Maar het meest gewelddadige boek wat in onze bieb staat heet ‘Dieren Menschen en Goden’ van dr. Ferdynand Ossendowski. In 1920 vlucht hij voor het rode leger en begon deze Poolse auteur een riskante tocht van Krasnojarsk in Siberië door Mongolië richting India. Waar hij onderweg belandt in een plaatselijk anticommunistische strijd onder de leiding van de Duitse baron von Ungern-Sternberg. Op zijn tocht ontmoette Ossendowski Mongoolse lama’s en verblijft in boeddhistische kloosters en geeft een beschrijving over boeddhisten die een ander beeld geven dan het westers gangbare gedachtegoed.
Hieronder een passage uit het boek
De geheimzinnige lama
‘Na een reis van twee dagen, die ons ondanks de sneeuw en koude meer dan honderdzeventig mijl verder bracht, genoten wij van de rust in onze tent. Bij het avondmaal dat uit sappig schapenvlees bestond, onderhielden wij ons vrijelijk en zonder zorgen, tot wij plotseling een diepe, ruwe stem hoorden: ‘Sayn – goeden avond!’ Wij wendden ons van het vuur naar de deur en zagen een tamelijk grote, zeer magere Mongool, met een mantel van hertenvel en een muts met oorbedekking. In zijn gordel stak hetzelfde mes in de groene schede, dat wij bij de wegsnellende ruiter hadden gezien. ‘Amoursayn’ antwoordden wij. Hij knoopte zijn gordel los en legde zijn mantel af. Nu stond hij voor ons in een wonderlijk gewaad van gele zijde, dat glansde als goud. Zijn gladgeschoren gezicht, zijn kort geknipte haar, zijn rozenkrans van rode kralen in zijn linker hand en zijn geel gewaad bewezen duidelijk dat een Lamapriester van hogen rang voor ons stond, een Lamapriester echter met een grote ploertendoder bij zich, die hij onder zijn blauwe sjerp verborgen hield. Ik keek naar mijn gastheer en mijn Mongoolse gids Tzeren, en las op hun gezichten vrees en eerbied. De vreemdeling kwam naar het vuur en zette zich neder. ‘Wij zullen Russisch spreken,’ zei hij, terwijl hij begon te eten. Het gesprek begon. De vreemdeling had enige aanmerkingen op de regering van de Levende Boeddha in Oerga. ‘Daarginds bevrijden ze Mongolië, veroveren ze Oerga, verslaan ze het Chinese leger en hier in het westen horen we niets van dit alles’, zei hij. Hier gebeurt niets, terwijl de Chinezen ons volk verdrukken en bestelen. Volgens mij had Bogdo Khan berichten moeten sturen, waarom kunnen de Chinezen wel boden van Oerga en Kjachta naar Kobdo sturen om hulp te vragen en waarom kan de Mongoolse regering dat niet? Waarom’? ‘En zullen de Chinezen hulptroepen naar Oerga zenden?’ vroeg ik. Onze gast zei met een hese lach: ‘Ik heb alle boden opgevangen, hun brieven ontnomen, en dan terug…in het graf gezonden.’
Tot zover het boek.
Later verblijft hij in een klooster waar de abt zich op een hoge zetel laat bewieroken en blind is geworden door het drinken van methylalcohol. Hij ontdekt een monnik die een groot zwaard bij zich heeft, die ’s nacht verdwijnt en ’s morgens met dat zwaard druipend van het bloed weer terug komt. In Tibet word hij door de bevolking teruggejaagd naar Mongolië.
Een boek dat je een ander zicht geeft op boeddhisme van honderd jaar geleden.