Fantoomsensaties hebben vanaf het begin vragen opgeroepen die zich vertakten naar andere disciplines dan de chirurgie, naar neurologie en psychologie, filosofie en psychiatrie. Wat zijn na een amputatie de grenzen van je lichaam? Behoort je verdwenen lichaamsdeel nog bij je gevoelde zelf? Of is het alleen nog aanwezig op momenten dat er gewaarwordingen uit lijken te komen? Is je lichaam het geheel van je gewaarwording of wat je ziet als je voor de spiegel staat? Wat betekent het dat drie op de tien mensen met een afgezet been in hun dromen nog gewoon kunnen lopen ook jaren na de amputatie? Of dat iemand die na zijn zevende blind is geworden de rest van zijn leven blijft dromen in beelden? Is een lichaamsdeel werkelijk weg als het lichaam zich maar blijft herinneren, alsof het zich niet neer kan leggen bij het gemis? (bladzijde 130)
Een 19e -eeuwse Ganeśa
Douwe Draaisma, historicus van de psychologie en auteur van bekende boeken over het geheugen, onderzoekt in dit boek de verschillende manieren waarop ons bewustzijn ons voor de gek houdt. Hij doet dit met behulp van de geschiedenis van de psychologie en psychiatrie. Hierin zijn vele gevallen te vinden van uiteenlopende en verbazingwekkende illusies en wanen die mensen in het verleden parten hebben gespeeld. Het eerste is bijvoorbeeld dat van de horlogemaker die ervan overtuigd was door de guillotine zijn onthoofd, waarna iemand een ander hoofd op zijn schouders had vastgemaakt. Dit hoofd was weer aangegroeid, maar het was niet zijn eigen hoofd, althans dit was zijn vaste overtuiging. Het verhaal speelt zich af in het begin van de 19e eeuw. Uiteindelijk wist een arts van het Parijse hospitaal waar de horlogemaker was opgenomen, de laatste van zijn waan te genezen.
Het verhaal heeft een parallel in de Hindoe-mythologie. Daarin wordt verteld hoe de god Śiva thuis een vreemde man aantreft en deze onthoofdt. Zijn vrouw, de godin Parvati, vertelt Śiva vervolgens dat hij zijn eigen zoon heeft onthoofd en schopt hem het huis uit. Śiva krijgt spijt en geneest Ganeśa met het hoofd van het eerste het beste levende wezen dat hij tegenkomt. Dit was een olifant en zo wordt Ganeśa, de zoon van Śiva en Parvati, de god van de geleerdheid en de welvaart, steevast afgebeeld met het hoofd van een olifant.
Lichaamsschema en lichaamsbeeld
Een van de centrale thema’s van het boek is dat door bijzondere omstandigheden ons lichaamsbeeld kan afwijken van ons lichaamsschema. Het lichaamsbeeld is de voorstelling die we van ons lichaam hebben, dus hoe we denken dat we er uitzien. Het lichaamsschema is het systeem van onze al dan niet bewuste fysieke vaardigheden. De verwarde horlogemaker uit het verhaal had geen enkele moeite met het functioneren van zijn hoofd. Zijn lichaamsschema was dus niet aangetast. Waar hij wel last van had, was dat hij zijn eigen hoofd niet ervoer als dat van hemzelf. Om met dat rare gevoel te kunnen leven, het als het ware een plaats te geven, moest hij daarvoor een verklaring vinden. Zo was hem het verhaal ingevallen van de verwisseling van zijn hoofd.
Het ontstaan van de psychiatrie
Een ander centraal thema van het boek is de geschiedenis van de psychiatrie. Het valt daarbij op dat de psychiatrie vooral in het begin nogal wat slachtoffers heeft geëist. Draaisma vertelt hoe men in het wilde weg met weerloze patiënten experimenteerde zonder dat men daarvoor verantwoording hoefde af te leggen en daarbij vaak niet zachtzinnig te werk ging. In vele gevallen stond de arts ook met zijn rug tegen de muur. Medicatie bracht meestal weinig verbetering in de waan en therapieën hielpen evenmin. Hoe overtuig je iemand ervan dat hij zijn eigen hoofd nog heeft, of dat hij of zij niet dood is, of niet Jezus of Napoleon, Cleopatra of God? Hoe komt iemand bovendien op zo’n idee? Hoe ontstaat een waan? Met vallen en opstaan is op deze manier de psychiatrie ontstaan en heeft zich een wetenschap van de menselijke geest, een psychologie gevormd.
Draaisma beschrijft het verschijnsel van het fantoomledemaat, het gevoel dat een geamputeerd deel van het lichaam er nog steeds is en zelfs pijnlijk aanvoelt of kriebelt. Volgens een veel gehoorde verklaring wordt dit veroorzaakt door littekenweefsel of prikkelingen van de uiteinden van zenuwen. Dit wordt de perifere theorie genoemd. Deze is volgens Draaisma onhoudbaar gebleken en moest plaatsmaken voor de centrale theorie (bladzijde 130). Die verklaart het verschijnsel door middel van het lichaamsschema. Zo kun je verklaren dat iemand die blind is geworden nog steeds een kleur droomt en dat een geamputeerd lichaamsdeel er in dromen nog steeds is. Het lichaamsschema is immers nog intact.
Het tegendeel van het amputatiefantoom komt ook voor. Draaisma noemt verschillende gevallen waarin iemand een arm of been ervaart als een overbodig deel van zijn of haar lichaam. Blijkbaar valt het lichaamsbeeld dan niet samen met het materiële lichaam. Zulke mensen doen heel veel moeite om te zorgen dat dit lichaamsdeel wordt geamputeerd en ze ervaren een intens gevoel van opluchting als dit eenmaal is gebeurd. Volgens Draaisma is dit vergelijkbaar met wat transgenders ervaren na hun operatie. Net zoals bij het amputatiefantoom staat de wetenschap volgens Draaisma hier voor een raadsel. Het is zelfs niet uitgesloten dat deze waan specifiek bij onze huidige cultuur wordt.
Waan en wetenschap
Een waan is een geloof dat door de samenleving wordt afgewezen. Als je iedereen vertelt dat je de reïncarnatie bent van Cleopatra maak je je niet erg populair. Als je daarentegen vertelt dat je de reïncarnatie bent van een Tibetaanse lama die enkele jaren daarvoor is overleden, kan het heel goed uitpakken. Meestal hebben mensen veel last van hun waan en is het moeilijk om ervan te genezen. Draaisma heeft een boeiend boek geschreven over zo’n beetje alle verschillende soorten wanen die in de geschiedenis van het Westen bekend zijn geworden. Het is een fascinerend onderwerp. Ik vond het eerste hoofdstuk over de drie mannen die elk dachten dat ze Jezus waren nogal langdradig. Het geeft echter wel een indringend inzicht in het geklungel van psychiaters in de eerste helft van de vorige eeuw.
Een nadeel vind ik wel dat Draaisma zijn bronnen vooral heeft gevonden in de Angelsaksische literatuur. De oorzaak van psychische ziektes en hun oplossing zoekt men in die contreien vooral in het brein. Ook dit zou je kunnen beschouwen als een waan. Hij citeert met instemming de psychiater Vilayanur Subramanian Ramachandram (1951 –) die stelt dat: “je eigen lichaam is een fantoom, een tijdelijke constructie, louter voor jou gemak gecreëerd door je brein” (bladzijde 151). De absurditeit is hier natuurlijk dat het brein zonder fysiek lichaam weinig te creëren heeft.
Fenomenologische en sociologische verklaringen zul je in dit boek daarom niet vinden. Dat is jammer, want onze ideeën over gek en normaal zijn in de loop van de tijd nogal veranderd. Een ander voorbeeld van de absurditeit van de waan van de wetenschap staat op bladzijde 91. Draaisma haalt daar de theorie aan die Hermann von Helmholtz in 1867 in zijn ‘Handbuch der physiologischen Optik’ uiteenzette. Als we een voorwerp van ons af zien gaan, dan wordt het beeld dat we ervan zien kleiner. Toch denken we niet dat dit voorwerp echt kleiner wordt. Volgens Helmholz komt dat doordat “[d]e krimpende omvang van het netvliesbeeld wordt vermenigvuldigd met de aanwijzingen voor afstand”. Draaisma heeft het hier zelfs over “rekenwerk”. De absurditeit van deze theorie werd echter in 1709 al aangetoond door George Berkeley in zijn “A new Theory of Vision”. Het zou namelijk betekenen dat iemand die niet kan rekenen, zoals een klein kind of een dier, moet denken dat het voorwerp wel kleiner wordt als het zich verwijdert. Een hond die achter een weggegooide bal aangaat, weet echter precies waar hij naar moet zoeken.
De menselijke factor
Wat mij in het boek wel heeft getroffen, is hoe Draaisma probeert om te begrijpen wat iemand doormaakt die aan een waan lijdt. Hij vergelijkt het met een optische illusie: het is de ervaring van iets waarvan je beseft dat het aan de ene kant een illusie is, maar aan de andere kant ook echt en onvermijdelijk. Tegelijkertijd kan het bewustzijn er geen greep op krijgen en ongemerkt komt er een rechtvaardiging in je op die misschien voor anderen onacceptabel is, maar die je als patiënt ten minste in staat stelt om met de waan te leven. Dit maakt de waan ingewikkeld, het betekent dat er aan de ene kant fysiek hersenletsel een rol kan spelen, maar aan de andere kant ook gedachten en gevoelens. Lichaam en geest kunnen zeker in dit geval niet apart van elkaar worden gedacht.
Het boek staat vol met boeiende historische verhalen, vaak verlucht met foto’s en illustraties. Al met al heeft Draaisma weer overtuigend aangetoond dat de wereld veel uitgebreider en interessanter is dan dat wat wij beschouwen als onze “normale” wereld en dat is iets waar we mee vooruit kunnen.