“Mag ik u vragen welke woorden u daar aan het lezen bent?”
– “De woorden van wijze mannen”, zei de hertog.
“Leven die wijze mannen nog?”
– “Ze zijn al gestorven.”
“In dat geval is wat u leest niets anders dan de drek van mensen van vroeger!” (bladzijde 196)
Daoïstische juweeltjes
Sinoloog Jan de Meyer vertaalt al 40 jaar Chinese teksten en heeft al verschillende boeken op zijn naam. De taoïstische teksten boeien en inspireren hem. In dit boek zijn een aantal fragmenten uit de klassieke taoïstische teksten bijeen gebracht. De Meyer heeft ze vertaald en becommentarieerd en wil zo duidelijk maken dat ze vandaag de dag nog steeds van betekenis zijn. Het gaat om 22 fragmenten uit de Daodejing, 24 uit de Zhuangzi en 4 uit de Liezi, die in acht hoofdstukken zijn gerangschikt. Elk hoofdstuk behandelt een thema, dit zijn respectievelijk: de leegte, de zachte kracht, niet-doen en natuurlijkheid, anarchistische utopie, overleven en levenskunst, vergeten en de ware mens.
De Meyer is grondig te werk gegaan, hij heeft verschillende versies van de antieke teksten bestudeerd en verschillende Chinese commentaren geraadpleegd. Bovendien heeft hij veel sympathie voor het daoïsme, zoals blijkt uit zijn persoonlijke nawoord aan het einde van het boek. Dit betekent echter nog niet dat de lezer dit boek mag beschouwen als de definitieve boodschap van het daoïsme. Het daoïsme heeft weinig sympathie voor definitieve boodschappen. Dit boek is bovendien de zoveelste verzameling stronthopen van vergane lijken. Volgens de titel zijn het wel leerzame drollen, want de vraag is niet of je iets van de daoïsten kan leren, maar wat. Blijkbaar is het vruchtbare stront, althans volgens de schrijver. Wat je ervan leert moet nog wel groeien maar de juiste zaden worden bijgeleverd.
Doorgeven van wijsheid
De ongetwijfeld choquerende woorden uit bovenstaand citaat komen uit hoofdstuk 13 van de Zhuāngzi. Met deze woorden spreekt wagenmaker Pian de hertog Huan aan. Het is erg ongewoon dat een ongeletterde wagenmaker een intellectuele hertog aanspreekt op wat hij leest en dan ook nog zo’n oordeel velt. Als hij zich moet verklaren zegt Pian dat de woorden gaan over de dào (de kunst) die de schrijvers eens meester waren. De schrijvers leven niet meer, je kunt ze dus niets meer vragen. Alles wat ervan hun over is, zijn de karakters die ze op het papier hebben “laten vallen”, maar die zijn onvergelijkbaar met wat ooit heeft plaatsgevonden. Hij zelf kende de dào van het maken van wielen, waarvan de naaf precies de goede afmetingen moet hebben. Anders gaat het wiel zwabberen of loopt het stroef. Deze kunst heeft hij verworven door jaren van studie en oefening. Hij kan deze kunst echter niet eens aan zijn zoons doorgeven, hoeveel minder kun je dan iets leren van iemand die al jaren dood is?
De weg naar de weg
Het gaat natuurlijk allemaal over de dào. Dit is een sleutelbegrip en het heeft het daoïsme zijn naam gegeven. Hier speelt een rol dat in het Chinees de woorden hun betekenis mede aan hun context ontlenen. Het is dus heel moeilijk een definitie te geven van een soort essentie die los van alle context zou bestaan. De dào staat in nauwe relatie met de natuur, dat vaak ook het goddelijke wordt genoemd. Er zijn specifieke dào’s, kunsten of technieken en er is een algemene dào. De laatste is datgene waaruit alles voortkomt en wie hiermee vertrouwd is, is een “echte mens”. Een specifieke dào geeft toegang tot de algemene.
In tegenstelling tot de techniek die onze tijd beheerst, is de techniek die dào heet van pure eenvoud. Wie deze beheerst hoeft zich niet in te spannen, het gaat allemaal vanzelf. Dit is de zachte kracht die weinig doet, maar alles volbrengt. De praktische voorbeelden van dit principe zijn de beoefening van judo of tàijí.
De theorie komt in dat laatste geval echter wel in botsing met de praktijk. Wie op Youtube zoekt naar gevechten tussen tàijí en een andere vechtkunsten, ziet al gauw dat er van die zachte kracht weinig overblijft. In een beroemd gevecht in 2017 sloeg Mixed Martial Arts vechter Xù Xiăodōng tàijímeester Wei Lei binnen drie seconden tegen de grond. Het ergste is dat hij sinds dit gevecht meerdere “meesters” zonder enige inspanning te grazen heeft genomen. Hij werd dan ook door velen ervan beschuldigd de Chinese cultuur door het slijk te hebben gehaald. Verlies van reputatie is verschrikkelijk voor de meeste Chinezen dit van het allergrootste belang is.
Een gladde middenweg
De Meyer moet duidelijke schipperen tussen zijn bewondering voor het daoïsme en de wetenschap. Hij wijst bijvoorbeeld een al te romantische houding af waarbij het daoïsme als een soort “proto-hippiebeweging” (bladzijde 68) wordt beschouwd, maar hij is erg enthousiast over een daoïstische anarchistische utopie (bladzijde 114), hetgeen minstens net zo hippie-achtig is. Utopieën zijn immers per definitie onrealiseerbaar. Hij noemt ook de neiging van daoïstische auteurs om zich te beroepen op de Yao- en Shun-dynastie, die in het derde millennium v.j. China regeerde (bladzijde 92). Wat daoïsten daarover wisten was natuurlijk niet meer dan mythe of vage geruchten, maar het dient als bewijs dat de idealen realiseerbaar zijn. De Meyer vindt het niet ondenkbaar dat de geschiedenis zich zou herhalen. Dit lijkt me echter niet waarschijnlijk, omdat daar geen voorbeelden van te vinden zijn. Het zou bovendien betekenen dat we eventueel opnieuw Amerika zouden moeten ontdekken en opnieuw 80 jaren lang tegen de Spanjaarden zouden moeten vechten.
De Meyer merkt verder op dat Mao na zijn overwinning heel snel buurtcomités liet installeren om de buurt in de gaten te houden (bladzijde 88). Volgens hem kun je zo veel problemen voorkomen, maar “de sociale controle moet je dan maar voor lief nemen”. Dit is precies wat nu in China opnieuw in opkomst is: alomtegenwoordige bewaking door camera’s. Bij een keertje door rood licht oversteken worden sociale punten in mindering gebracht, waardoor je geen paspoort meer kunt aanvragen. Dit is niet bepaald wat ik een anarchistische utopie zou willen noemen. Ondanks deze bezwaren is er wel iets voor te zeggen om mee te gaan in dit soort gedachtenexperimenten.
Praktische voorbeelden
De boodschap van De Meyer is dus dat het daoïsme ons vandaag de dag nog veel te leren heeft. Een van de duidelijkste voorbeelden die ik kan verzinnen komt van de opstand in Hongkong. De studenten werden geconfronteerd met tot de tanden gewapende oproerpolitie. Zij stelden daar tegenover de tactiek van het water: meegeven om ergens anders onverwacht weer op te duiken. Dezelfde tactiek wordt nu ook gebruikt door de studenten in Thailand.
De kracht van het daoïsme is de nadruk op het zich bekommeren om jezelf, de waardering voor de natuur en het prijzen van bescheidenheid en geduld. Het is duidelijk dat de mensheid aan gebrek aan deze drie zaken ten onder dreigt te gaan. Het is echter niet voldoende, we kunnen het daoïsme niet zien als een soort recepten boek waarmee alles goed komt. De ultraliberale economie zoals het daoïsme die voorstaat, is volledig mislukt en een poel van ellende, zoals Thomas Piketty in zijn boeken keer op keer onomstotelijk bewijst.
Wat er van de daoïsten te leren is, komt dus in een discussievorm of in de mate waarin zij ons na al die eeuwen nog te denken geven. De Meyer is erin geslaagd om ze weer nabij te brengen, zo nabij dat een discussie voor de hand ligt. Daar moeten we zelf ook wat voor doen. We moeten onze eigen traditie en filosofie daarbij in het gesprek brengen. De Meyer zelf laat in dit opzicht soms wat steken vallen. Hij noemt Hui Shi, de beste vriend van Zhuāngzi bijvoorbeeld wat denigrerend een sofist (bladzijde 196). Dit is een verkeerde voorstelling van zaken. Sofisten waren rondreizende leraren in de retoriek in het oude Griekenland en hadden een relativerende kijk op het leven. Ze beweerden bijvoorbeeld dat alle oordelen conventioneel zijn (de mens is de maat van alle dingen) of dat absoluut bestaan onmogelijk is. Dit zijn uitgangspunten waar Zhuāngzi best mee zou kunnen instemmen. Hui Shi was echter een taalfilosoof en een logicus, een soort Wittgenstein. De taalfilosofie heeft het in China niet gered vanwege het poëtische en vloeiende karakter van de Chinese taal. Zhuāngzi had bovendien veel waardering voor zijn gesprekken met Hui Shi, een teken dat ze het over vele zaken eens waren.
Evaluatie
Al met al heeft De Meyer echter een prachtig en zeer goed leesbaar boek geschreven, leerzaam voor beginners en gevorderden. Het is een verademing iemand over Chinese filosofie te lezen die weet waar hij het over heeft en dat goed kan overbrengen. Moeilijke begrippen weet hij verrassend duidelijk uit te leggen, doordat hij zijn betoog stap voor stap opbouwt. Het hoort tot het beste wat er in het Nederlands over daoïsme is geschreven,