Het Nederlands Boeddhistisch Archief (NBA) draagt zorg voor het Nederlands boeddhistisch erfgoed. De geschiedenis van het boeddhisme in Nederland is in 2009 gepubliceerd in het boek ‘Lotus in de Lage Landen’. Het boek is in de ‘ramsj’ verschenen en nu te koop is voor 7,90 euro.
https://ramsj.nl/winkel/lotus-in-de-lage-landen/
Boeddha verscheen in de Lage Landen bij de zee niet pas in de jaren zestig van de 20ste eeuw. Al in de nadagen van de Franse Revolutie waren Nederlanders, onder invloed van de Romantiek, op zoek naar hun wortels in het Sanskriet. Dit boek begint rond 1840, toen de interesse in het boeddhisme sterk begon te groeien. Het gaat over de relatie tussen spinozisme en boeddhisme, over vrijzinnige protestanten en over academische publicaties. In de 19de eeuw was Boeddha de gids naar een levensbeschouwing die ook de vrijdenker tevreden kon stellen. Boeddha is dan nog een vage gestalte, opgenomen in het brede beeld van ‘oosterse religies’, waarbij het onderscheid tussen boeddhisme, hindoeïsme en confucianisme niet erg duidelijk was. Rond 1900 raakt het oosterse in de mode. Soms omvat dat ook islam, jodendom en zelfs Jezus; alles wat maar in contrast stond met de westerse cultuur en religie. Men plaatste Jezus schouder aan schouder met Boeddha: geestverwanten, op grote afstand van de dogmatiek van de kerken. Kunstenaars hadden eigen interesses. Voor hen was Boeddha, net als andere, vaak esoterische tradities, een bron van inspiratie om nieuwe kunst te scheppen. Voor academici was hij een wetenschappelijke ‘ontdekking’ vanuit een verlangen om ‘objectieve’ kennis te verwerven over onontdekte culturen en religies. Voor christen-anarchisten en religieus-socialisten was Boeddha een bron van wijsheid, die kon bijdragen aan een spirituele herbronning van het westerse socialisme en aan een beter lot voor mens en dier. Voor christelijke theologen was Boeddha vooral een heidense leraar, gevaarlijk voor christelijke missie en zending.
Hier blijkt echter al snel een opmerkelijk verschil tussen protestantse en katholieke beeldvorming. Al kort vóór de Tweede Wereldoorlog en in de jaren er na ontstaat bij katholieken enige waardering voor de sporen van goddelijk licht in de niet-christelijke religies, ook in boeddhisme en hindoeïsme. Na 1945 verandert het beeld langzaam maar zeker. Het vijanddenken in christelijke kring verdwijnt; er is zelfs sprake van een ‘Oosterse Renaissance’ (Fortmann) als onderdeel van christelijke herbronning. Bovendien neemt de kennis over het boeddhisme toe, met name over het reëel bestaande boeddhisme in bijvoorbeeld Nepal en Tibet. De schrijvers en wetenschappers Vestdijk en Sierksma verbinden hun sympathie voor het boeddhisme met een kritische analyse. Sierksma spreekt over een ‘religieuze projectie’. Jonge mensen reizen naar het Oosten, vooral naar India, op zoek naar spirituele inspiratie. Kunstenaars ontdekken een analogie tussen abstracte kunst en zenboeddhisme. Maar ook ontstaat er een boeddhisme van Nederlandse bodem, ook wel ‘polder-boeddhisme’ genoemd. Deze trend zet zich in de jaren tachtig en negentig versterkt door. Daarnaast verschijnt het boeddhisme steeds meer als een lifestyle, als een psychologie en als een filosofie. Het religieuze karakter van het boeddhisme, de overeenkomsten en de contrasten met het christendom spelen steeds minder een rol. Boeddhisme raakt verweven met zelfontplooiing, management en succesvol ondernemen, een salto mortale vergeleken met de christen-anarchisten een eeuw geleden, die het boeddhisme vooral als kritiek op bezit en kapitaal zagen. Dit onderzoek laat zien dat het niet ging om één Boeddha in de Lage Landen, maar om meerdere Boeddha’s, op de maat gesneden van de verschillende milieus. Onderzoek naar beeldvorming van Boeddha in Nederland onthult dan ook vooral iets over het zelfbeeld van de Nederlanders in tijden van snelle veranderingen.