Een van de opmerkelijkste soetra’s in de Pali Canon is het Gotamisutta (AN 8.51), waarin Mahapajapati Gotami, de pleegmoeder van de Boeddha, de Boeddha verzoekt om vrouwen toestemming te geven non te worden. En de Boeddha weigert. Pas als Ananda als tussenpersoon optreedt, gaat de Boeddha overstag en geeft zijn toestemming. Dit alleen als Mahapajapati tenminste acht basisregels wil accepteren. Om er onmiddellijk aan toe te voegen dat het bestaan van de Leer van Verlichting zoals hij die onderwijst, met de helft zal zijn ingekort nu vrouwen non kunnen worden.
Dit lijkt zo discriminerend, dat het moeilijk is te begrijpen in het licht van het totaalbeeld van de Boeddha dat oprijst uit het geheel van verhalen uit de Pali-Canon.
Bhikkhu Analayo, een van de meest toonaangevende wetenschappers op het gebied van vergelijkende studies over de vroegste boeddhistische geschriften, schreef in 2016 het boek ‘The Foundation History of the Nuns’ Order’. In dit boek vergelijkt hij meer dan zeven verschillende versies van dit verhaal, zoals het in verschillende tradities is overgeleverd. In onder andere Pali, Sanskriet, Chinees, en Tibetaans. Door al die versies steeds naast elkaar te leggen en te kijken naar de overeenkomsten en verschillen komt hij tot opmerkelijke conclusies. Deze versies vertellen veel over de inhoud van dit soetra, maar geven ook een heel interessante inkijk in het tot stand komen van een soetra.
Introductie
In de introductie geeft Analayo aan wat zijn doel is geweest met deze studie. Hij heeft niet geprobeerd te reconstrueren wat er daadwerkelijk is gebeurd tussen de Boeddha, Ananda en Mahapajapati, zo’n tweeënhalfduizend jaar geleden. Dit is bij voorbaat een tot mislukken gedoemde onderneming. Wat hij heeft geprobeerd is te reconstrueren wat er is gebeurd gedurende de overdracht van de teksten, die dit verhaal vertellen. Dit klinkt heel logisch en het voorbehoud is ook zeer begrijpelijk. Het rare is echter, dat juist door de manier waarop Analayo de teksten uitpluist, steeds duidelijker lijkt te worden welke delen er later aan zijn toegevoegd, en de basis van het verhaal steeds helderder naar voren lijkt te komen. Dat is zeker van belang, want dit verhaal over de eerste boeddhistische nonnen heeft een enorme impact gehad, en het beïnvloedt nog altijd de houding ten opzichte van nonnen.
Het boek is opgedeeld in zes hoofdstukken, waarvan alleen het eerste niet gaat over de stichting van de nonnenorde, maar over het Nandakovāda-Sutta. Dit is in de Pali-Canon te vinden in MN 146. De schrijver gebruikt dit verhaal om de houding ten opzichte van vrouwen in het algemeen en nonnen in het bijzonder in de verschillende geschriften tegen het licht te houden. Dit hoofdstuk is om verschillende redenen belangrijk: ten eerste laat het zien dat de tekst waar de rest van het boek over handelt niet op zichzelf staat. Ten tweede laat het ook de manier van werken van Analayo zien: het zorgvuldig vergelijken van vele oude teksten, waarbij de kleinste details soms veel vertellen. Het is knap hoe de schrijver tegelijkertijd het grote geheel waarbinnen die teksten vallen, niet uit het oog verliest, waardoor hij de bredere betekenis van die detail-verschillen kan uitleggen.
Een voorbeeld: In de Theravada-versie van het Nandakovāda-Sutta gaat Mahapajapati naar de Boeddha toe, groet hem eerbiedig, en gaat terzijde STAAN. Dit is niet gebruikelijk, bezoekers gaan vrijwel altijd terzijde ZITTEN. Feitelijk zijn de enige menselijke bezoekers die blijven staan asceten van andere overtuigingen, die speciaal komen om de Boeddha uit te dagen. Door nu Mahapajapati in dit verhaal te laten blijven staan, wordt impliciet gezegd dat zij niet komt met een beleefde vraag, maar dat ze komt met een uitdaging. Het is een klein detail, waar je normaal gesproken overheen leest, maar door het vergelijken van verschillende verhalen komt zo’n detail wel naar boven. En het lijkt zeer waarschijnlijk geen toeval dat dit zo verteld wordt. Zo loopt Analayo de gehele tekst door, weegt ieder detail en kijkt hoe het in elke versie verteld wordt. Ook houdt hij steeds in de gaten hoe het verhaal zich verhoudt tot de andere teksten binnen een tekstverzameling. Dit omdat sommige stukken van een tekst soms wel zijn overgeleverd, maar in een ander soetra zijn terechtgekomen.
Interessant leesvoer
Het tweede tot en met vijfde hoofdstuk neemt steeds een onderdeel van de Gotamisutta tot onderwerp. Dit zijn de vraag van Mahapajapati en de weigering van de Boeddha, de tussenkomst van Ananda, de toestemming van de Boeddha en tenslotte de wijding van Mahapajapati tot non.
Na het concluderende hoofdstuk volgen de Engelse vertalingen van de zeven belangrijkste versies die Analayo voor dit boek heeft gebruikt. Ruim vijftig pagina’s met zeven maal hetzelfde verhaal. Na de uitleg in de voorafgaande hoofdstukken is dit geen herhalingsoefening, maar verbazend interessant leesvoer geworden. Door enkele kleine verschillen, op het eerste gezicht totaal onbelangrijke details, blijkt de toon van een verhaal totaal anders te worden. En het moet gezegd worden: de versie uit de Pali-Canon is wat betreft de houding ten opzichte van vrouwen een treurigmakend dieptepunt.
Analayo doet zijn best verklaringen te geven waardoor die denigrerende houding ten opzichte van vrouwen, die in alle versies tot uitdrukking komt, is ontstaan. Dit lukt niet helemaal. Feit is, dat vrouwen in het oude India nog sterker dan vandaag als tweederangs burgers werden gezien. Het leven van vrouwelijke rondzwervende asceten zal soms letterlijk levensgevaarlijk zijn geweest, maar deze vrouwelijke asceten bestonden al wel. De Jains kenden al een nonnenorde, voordat de Boeddha zijn toestemming aan Mahapajapati gaf. Hoe gevaarlijk hun leven was blijkt wel uit een leefregel voor de Jain-nonnen. Voor de Jains is geweldloosheid tegenover al wat leeft het allerbelangrijkste. Toch kennen zij de volgende regel: als enkele nonnen gedwongen zijn zonder bescherming van een man de nacht ergens door te brengen, moet de sterkste non, gewapend met een knuppel, over hen waken. Het lijkt daarom heel logisch dat de Boeddha zijn pleegmoeder niet aan die gevaren bloot wil stellen. Hij stelt voor hoe zij een religieus leven kan leiden in de beschermde thuisomgeving.
De Boeddha noemt op verschillende punten in de Pali-Canon dat hij vier soorten leerlingen heeft, net als vroegere Boeddha’s. Alle vier zijn noodzakelijk: monniken en nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen. Hij zegt ook dat vrouwen, net zo goed als mannen Arahat kunnen worden en het nibbana kunnen bereiken. Op verschillende punten in de Canon worden nonnen geroemd om hun geleerdheid. Vrouwen geven Dhamma-lessen en wijzen soms mannen op fouten. Dit valt allemaal niet te rijmen met de negatieve toon ten opzichte van vrouwen, die soms uit soetra’s spreekt. Analayo overtuigt met zijn betoog dat deze negatieve toon is ontstaan na het leven van de Boeddha, maar ook hij weet niet hoe of waarom dat gebeurd is.
Hamburg Buddhist Studies
Dit boek is uitgegeven als deel 6 van een serie, de ‘Hamburg Buddhist Studies’. De serie gaat over uiteenlopende onderwerpen, geschreven door grote namen uit de wereld van de wetenschappelijke bestudering van het boeddhisme. De boeken zijn bedoeld voor mensen die het boeddhisme willen bestuderen, maar zelf niet gemakkelijk even een Sanskriet of Chinees geschrift erop na kunnen slaan. In alle delen van de serie is het notenapparaat meer dan indrukwekkend, en tegelijkertijd soms ook buitengewoon ergerlijk. Iedere pagina heeft wel een paar noten onderaan, maar er zijn heel wat pagina’s waarbij de noten meer ruimte in beslag nemen dan de hoofdtekst. Soms staan er zelfs maar enkele regels tekst op een pagina, en is de rest van de ruimte nodig voor alle verwijzingen. Vaak zijn dat alleen bronvermeldingen, maar het kunnen ook heel interessante terzijdes zijn, die alinea’s doorgaan en in belang zelfs gaan concurreren met de hoofdtekst.
De boeken zijn mooi en verzorgd uitgegeven, hardcover, stevig gebonden, met leeslint. Maar alle delen worden ook gratis ter beschikking gesteld als pdf. Het is echt een gemiste kans dat de pdf’s gewoon de digitale versies van de boeken zijn. Het zou zo mooi zijn geweest als al die noten links waren geweest, zodat je de tekst gewoon door kunt blijven lezen en indien gewenst heen en weer kunt klikken. Wat wel een voordeel is van de digitale versie is het gemak van de zoekfunctie, zodat je snel iets terug kunt vinden waarvoor je in de papieren versie eindeloos moet bladeren.
De uitgebreide bibliografie is ook een bron van vreugde. Ze biedt zoveel titels, zoveel mogelijkheden om meer over het onderwerp te weten te komen. Dit maakt dat het absoluut de moeite waard is ruim de tijd te besteden aan het zorgvuldig bestuderen van deze lange lijst.
Ujukarin zegt
Erg herkenbaar, die “filtering” van Pali teksten tijdens de mondelinge overdracht en misschien zelfs later ook nog tijdens het kopieeren op nieuwe palmbladen. Steeds naar de inzichten van het nieuwe moment, en vaak gericht op eigenbelang van de monnikken.
Het begrip “sangha” onderging eenzelfde lot. Bij frasen over dat “Alle vier (…) lekenvolgelingen.” wordt ook soms expliciet het woord sangha gebruikt (in Wikipedia heb ik een voorbeeld genoemd), maar in de meeste soetras niet. Met als gevolg dat monnikken en geestverwanten vaak stellen ‘Het derde juweel, dat zijn WIJ want WIJ zijn de enige echte sangha’. Dus of de lekenvolgeling maar wat vrijgeviger naar hun toe wil zijn ;-)
Ziek….
With folded palms,
G.J. Smeets zegt
“Ziek” is het m.i. het woord niet. Het is neurotisch, in de preciese zin van het woord: een gedragslijn die bedoeld is om leed/stress te minderen maar voor vrouwen (in dit geval) meer-van-hetzelfde bewerkstelligt.
Overigens vind ik de boekbespreking door Yvon Mattaar helder en informatief.
kees moerbeek zegt
Hierbij zeg ik mijn abonnement op het Ujukarin Dagblad op.
De reden is de aanhoudende en ongenuanceerde negatieve bejegening van boeddhistische nonnen en monniken. Ik kan me niet onttrekken aan de indruk dat deze bejegening is ingegeven door kinnesinne en eigenbelang van al of niet zelfverklaarde boeddhistische leraren.
Akela Guashiyin, ik sta paraat
Siebe zegt
Het rare is, vind ik, vrouwen zijn op een veel natuurlijke manier dan mannen liefdevol vriendelijk, mededogend, wijs. Mannen onder elkaar, vooral jongens, veel meer dwaasheid vind je niet bijeengebracht. De ene doet nog stoerder dan de ander. Haantjes.
Een man is ook zelden op natuurlijke wijze mild, eerder streng, bestraffend, neigend naar agressie en vijandigheid. Strijdend door het leven.
Het is best raar, toch, dat juist mannen, die doorgaans groen kleuren en oplichten door vergiften, en bij hoge uitzondering eens mededogend zijn en wijs, meer credits krijgen dan vrouwen.
Ik las dat een Boeddha nooit een vrouw kan zijn! Maar…Mara ook niet.
Raar eigenlijk dat mannen ooit door de Boeddha toegelaten zijn tot de Sangha:-) Of misschien begreep hij wel dat juist mannen hulp nodig hebben.
Siebe, echt een mannetje
Danny B zegt
Beste Ujukarin ,G.J.Smeets
Het grote gelijk,vol met diepgewortelde ideeen.
dat is wat me iedere keer opvalt bij jullie reacties die zeer voorspelbaar en telkens door dezelfde kleur getint zijn.
Het zijn meningen als iedere andere mening en hebben hun plaats.
Een neutraal iemand die bv niets te maken heeft met boedhisme ziet de negativiteit en frustaties in jullie commentaren meteen.