Hoe ontelbaar de levende wezens ook zijn, ik beloof ze allemaal te redden.
Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Bodai… Bodai!
Ja meester,
Ha, daar ben je eindelijk, luister.
Vorig jaar heb ik je gevraagd je hart te onderzoeken, om te ontdekken wat je met je leven wilt gaan doen. Ik hoop dat je tot een besluit bent gekomen zodat ik een opleiding die daarbij past kan gaan zoeken.
Het allerliefste zou ik als monnik bij u in de tempel blijven.
Dat is niet mogelijk, ik heb je alles geleerd wat ik je leren kan. Hier in de tempel zijn niet de faciliteiten om je verder op te leiden. Je zult daarvoor naar een opleidingsklooster moeten om voor lama te gaan studeren. Weet je zeker dat je dat wilt? De basisopleiding duurt duizend dagen.
Meester, vertelt u mij, wat zou ik anders met mijn leven kunnen doen? Er is een roep waaraan ik geen weestand kan bieden, een roep die aanvoelt als een noodlot. Ik heb het gevoel als een blad door de wind voortgeblazen te worden, wat kan ik doen?
Ja, ja, het is duidelijk, wat zal ik doen? Ik zou je naar het klooster van de “Diepe Vrede” kunnen sturen, de abt is een goede vriend van mij, maar het is minstens een week reizen. Ik kan je ook naar het klooster van de “Grote Deugd” sturen dat is dichterbij en de abt heeft een grote reputatie.
Ik moet nogal wat regelen als ik je naar het klooster van de “Diepe Vrede” stuur. Wat denk je zelf?
Als ik zonder nadenken mijn hart moet volgen… het klooster van de Diepe Vrede.
Oké, dat is geregeld, ik zal de nodige brieven schrijven, ga je spullen maar pakken voor de reis.
(De volgende ochtend)
Meester bent u klaar?
Ja, ik heb alle brieven klaar. Luister, ik heb een brief voor de eerwaarde Padma, en een brief voor de abt Lama Arala. Hier is je reisbeschrijving, de eerste twee nachten moet je maar zien waar je onderdak vindt, de derde nacht kun je in de kluis van de eerwaarde Padma slapen, zij zal je verder helpen.
Bodai ging op pad, de zon scheen de vogels zongen en fluitend liep Bodai weg van de tempel. Hij zwaaide naar de boeren die op het land aan het werk waren. Tegen de middag kwam hij bij een klein meertje en Bodai stopte om te eten. De zon stond hoog aan de hemel en het was lekker warm. Nadat hij zijn rijst met groenten op had ging hij verder op pad. Het landschap begon er steeds verlatener uit te zien, waar had zijn meester hem naar toe gestuurd? Er was in de wijde omtrek geen bebouwing te bekennen, niets anders dan bergen en bossen. ‘Ik moet nu zo langzamerhand wel onderdak voor de nacht vinden.’ Bodai zette flink de pas de pas er in, maar tegen de schemer was het landschap nog steeds desolaat en leeg.
Bodai werd boos op zichzelf, hij vloekte, iets wat hij nog nooit gedaan had. Hij mompelde, “waarom moet ik dan ook zo nodig lama worden’. Toen het bijna donker was bleef er niets ander over dan onder de beschutting van een boom zijn dekens uit te rollen. De volgende ochtend om ongeveer 5 uur stond Bodai geradbraakt en klam van de douw op, hij had de hele nacht geen oog dichtgedaan. Hij pakte zijn dekens in en ging rillerig op pad. Tegen zeven uur kwam de zon boven de bomen uit en begon hij langzaam warm te worden. Dat buiten slapen kon volgens hem niet gezond zijn. Gedurende de hele dag was hij geen levende ziel tegen gekomen, Bodai begon het somber in te zien volgens de Meester zou hij pas de derde dag bij de kluis van Padma komen. Hij had het voorgevoel dat hij deze nacht weer buiten zou moeten slapen.
Tot zijn grote blijdschap zag hij terwijl het al donker begon te worden een huis in de verte.
Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het huis een oud scheef huisje was dat er onbewoond uitzag. Dit is een prima plek om te overnachten, dacht Bodai, maar voor de zekerheid riep hij toch maar een paar keer “ Hallo, hallo, is daar iemand”? Er kwam geen antwoord. Hij liep door het tuinhekje naar binnen, maar, klopte voor de zekerheid toch maar op de deur. Toen klonk een zware stem: ‘je stoort, ga weg’ Eerst schrok Bodai maar hij dacht, ik wil het niet zo koud hebben als vannacht, dus riep hij: “Sorry dat ik stoor, maar ik ben op zoek naar een slaapplaats voor vannacht”. “Waarom?” klonk het vanuit het huisje. Het is ’s nachts koud buiten, antwoordde Bodai. Ja en? Klonk het vanuit het huisje. Bodai wist niet wat hij moest antwoorden, en uiteindelijk zei hij: kan ik vannacht hier overnachten?
De deur van het huisje ging open, in de deuropening stond een man met een lange witte baard. Hij vroeg: waar kom je vandaan? ‘Ik kom van de Boeddhaland Tempel’, zei Bodai. ‘Verkeerd antwoord’, zei de man, ‘wie ben je eigenlijk?’ Je moest oppassen met deze man, vond Bodai, en voorzichtig antwoordde hij: ‘ik weet het niet, zegt u het maar.’ ‘Dat is beter’, zei de man met de witte baard, ‘kom binnen. Ga zitten, wil je een kop thee?’ Graag, antwoordde Bodai. Het huisje was eigenlijk niet meer dan een hut, een echt huis kon je het niet noemen. De vloer was gewoon aangestampte aarde, en het dak was van stro, er zat geeneens glas in de ramen, tegen de kou werden er luiken voor de ramen gezet. Terwijl de man met de witte baard Bodai een kom thee aanreikte zei hij: ‘ze noemen mij Caki, en, vertel me eens wat heeft de wind hier naartoe gewaaid?’ Vreemde man, dacht Bodai terwijl hij antwoordde: ik wordt Bodai genoemd.
Hmm, bromde de man van achter zijn witte baard. Je bent helder en vlug van begrip, wat doe je in deze verlaten streek? Mijn meester heeft mij naar het klooster van de “Diepe Vrede” van Lama Arala gestuurd. Ik vraag niet wie je hier naar toe heeft gestuurd, ik vraag wat doe je hier?
Waarom?
Tja, waarom zuchtte Bodai, terwijl hij een slok thee nam. ‘Ik hoop dat Lama Arala mij uit kan leggen waarom er pijn in de wereld is, en waarom plezier en pijn aan elkaar vast zitten en grip op mij hebben. Waarom er ziekte en dood zijn en vooral waarom ik mij dit alles zo aantrek.’
Zooooo, zei de man met de witte baard, dat zijn een hoop waarom’s. Waarom komt de zon op, waarom is de zee nat, waarom is het gras groen, zou je je niet eens afvragen hoe het komt dat je zo vaak waarom zegt.
‘Moet ik dat uitleggen,’ vroeg Bodai. Ja, antwoordde de man. Oké, zuchtte Bodai: ‘Ik heb vroeger bij een steenhouwer gewerkt en als we niet genoeg stenen hadden gehakt kregen we slaag. Op een keer is een vriendje van mij door de steenhouwer doodgeslagen. Daar ben ik zo van geschrokken dat ik dagen van slag ben geweest, dat is eigenlijk de reden dat ik ben weggelopen en op zoek gegaan ben naar een antwoord.’ Onbedaarlijk begon de man met de witte baard te lachen. ‘Dus omdat je geschrokken bent ben je op zoek gegaan naar een antwoord?’ ‘Nee’, zei Bodai boos, ‘niet omdat ik geschrokken ben, maar omdat mensen pijn en verdriet hebben, ziek worden en dood gaan.’
‘ Wat kan jou dat nou schelen,’ zei de man, ‘jij gaat toch niet dood of wordt ziek, je bent alleen maar geschrokken.’ Bodai raakte in de war van deze man. Hij werd belachelijk gemaakt en kon er niets tegen doen. Bodai zuchtte twee keer en zei: ‘Nee, nu ben ik nog niet ziek of oud, maar die tijd zal zeker komen’. ‘En uit angst dat je oud en ziek wordt, laat je je al het plezier in het leven ontnemen’, zei Caki. ‘Ja,’ zei Bodai, dat ontneemt mij alle plezier in het leven.’ ‘Als je dit aan een dokter zou vertellen zou hij zeggen dat je depressief bent. Ik zeg dat je dat je inzicht zich aan het ontwikkelen is. In deze wereld, dit dromenland, zijn weinig wakkere mensen, maar ik denk dat Lama Arala je een je een eind op weg kan helpen. Laten we gaan slapen, morgen zal ik uitleggen hoe je verder moet reizen.’
Stijf en stram werd Bodai wakker, hij was niet gewend om op een matje op de grond te slapen. Het was schemerdonker in de hut, de luiken zaten nog voor de ramen. In de hoek zat de man met de witte baard. Hij zat met opgevouwen benen doodstil met zijn gezicht naar de muur gekeerd. Zonder zich om te draaien zei de man: ‘Zo je bent wakker, zet maar water voor thee op, de rijst voor het ontbijt is al bijna klaar.’ Bodai liep naar de vuurplaats buiten en zette het keteltje water op het vuur. Hij liep weer naar binnen en vroeg: ‘Meneer Caki, waar staat de thee?’ ‘De struik links naast het tuinhekje, vijf blaadje is voldoende. Als de thee klaar is neem dan ook de rijst mee, die staat in de kist naast de vuurplaats’, riep meneer Caki.
In een kist gevuld met stro stond een pan met heerlijke warme rijst. Bodai liep met de thee en rijst naar binnen. Er stonden drie kommen klaar. Meneer Caki schepte de drie kommen vol. Bodai zei niets, hij had inmiddels wel geleerd om zijn mond te houden bij deze vreemde man. Meneer Caki zei: ‘als je het bospad volgt kun je vanavond de kluis van Padma bereiken, en zij zal je wel verder helpen.’ Aan de deur klonk een schrapend geluid. Meneer Caki pakte de derde kom rijst en deed de deur open. In de deur opening verscheen de kop van een vervaarlijk groot everzwijn. Wildsnuivend keek het in de richting van Bodai. Sussend sprak meneer Caki: ‘stil maar, rustig, het is goed’. Het everzwijn schrokte de kom rijst in drie tellen naar binnen en draafde onmiddellijk het bos weer in. ‘Ja, ik houd er niet van om alleen te eten, we ontbijten elke ochtend samen.’ Na de afwas nam meneer Caki Bodai afscheid van Bodai.
G.J. Smeets zegt
:)