Vanaf half maart werden we toch wel een keer of tien per dag opgebeld met de vraag ‘of de sakura al bloeide’. Hanami – de kunst van het bloemen kijken – is namelijk big in Japan en daarbij draait alles om de bloesem van de sakura, de kersenboom. Vanaf eind maart tot begin mei is er zelfs dagelijks een speciale blossom forecast op TV, waarin precies wordt aangegeven waar de komende dagen de kersenbomen in bloei zullen staan. Eerst in het zuiden – op Okinawa – en dan langzaam opschuivend richting het noorden.
Nou was het hele centrum van Okayama met kersenbomen vol geplant, maar iedereen was het erover eens dat de allermooiste boom in de tuin van Sogenji stond. En eerlijk is eerlijk: het was prachtig om te zien hoe de wit-roze bloemetjes van ‘onze’ boom weerspiegelden in het water van de vijver. Ieder dag kwamen er zo’n twee- tot driehonderd mensen naar Sogenji om dit met eigen ogen te bewonderen en op de gevoelige plaat vast te leggen. Tegenwoordig digitaal natuurlijk, zodat je de foto – geheel volgens de ’traditie’ – meteen kon doorsturen naar je geliefde. Een beetje vreemde gewoonte vond ik. Vanwege de korte bloeitijd staat de sakura juist symbool voor ‘de vergankelijke schoonheid van deze wereld’. En dat is toch niet iets om je geliefde onder de neus te wrijven, lijkt me.
Voor mijzelf had het nog een andere betekenis. Toen ik bijna een jaar geleden naar Japan was gekomen, had ik in Kyoto nog net het allerlaatste staartje van de sakura mogen meemaken. De meeste bloesem lag toen alweer verregend op de grond, maar op een aantal beschutte plekjes langs het Shishigatani-kanaal stond een aantal bomen er toch nog in volle pracht bij. En nu – bijna een jaar later – vertelden deze eerste frêle bloempjes van onze boom me dat de tijd voor afscheid nabij was. Tijd voor bespiegelingen.
Mijn training in Sogenji was de seizoenen gevolgd. De lente – waarin alles nog nieuw en fris was – ging snel voorbij en werd opgevolgd door de zomer. Een tijd van afzien, vooral door de uitputtende hitte. In onze vrije uren deden we niet veel anders dan met ontbloot bovenlijf plat op onze rug in de zendo liggen. Het was gewoon te benauwd om ook maar iets anders te doen. Aan het plafond hingen drie enorme ventilatoren die tijdens zazen voor enige koelte zouden moeten zorgen, maar die in de praktijk toch vooral veel lawaai maakten. Verder hielp het nauwelijks: iedere avond was mijn samugi weer doorweekt van het zweet.
En dan waren er nog de muggen. Ook al stond de hele zendo vol met muggenolie-verdampertjes, ik zat onder de bulten. Ik heb er wel eens vijftig geteld. Bovendien konden mijn ogen erg slecht tegen die damp. Voortdurend een branderig gevoel en op een gegeven moment ging ik er zelfs dubbel van zien. De hel in het klein dus: heet, lawaaierig, branderig en pijnlijk.
Mijn training was toen precies zo. Veel lichamelijk ongemak: pijn in m’n knieën, pijn in m’n schouders en heel veel slaap. En in mijn hoofd een enorm kabaal door de eindeloze stroom van over elkaar heen buitelende gedachten. Iets waar je nu eenmaal ‘doorheen’ moet. Maar het was een verademing toen het eindelijk herfst werd.
Want de herfst was zonder twijfel de meest aangename tijd van het jaar. De slopende hitte was eindelijk voorbij en de muggen waren vrijwel verdwenen. De esdoorns kregen hun intens rode kleuren en veranderden het park van Sogenji in een Japans sprookje. Ik maakte lange wandelingen in de heuvels achter het klooster, over spannende kronkelpaadjes door donkere bamboebossen. Ontdekte her en der mysterieuze tempeltjes, kleine meertjes, boomgaarden en zelfs ‘hunebedden’.
Een tijd om te genieten, vakantie bijna. Steven, mijn voorganger, had het me al beloofd: na een maand of vier houdt de pijn vanzelf op en wordt het makkelijker. En hij had gelijk. Het duurt een maand of vier om overal aan te wennen – het zitten, alle routines en gewoonten, het eten, de osesshins. Maar als je dat achter je hebt, dan is er nog maar één gedachte: wat een voorrecht om hier te mogen zijn!
En toen de winter. Hoewel die zonder handschoenen en zonder muts op je hoofd erg koud was, was het toch de allerbeste tijd voor zazen. Mijn hoofd was als de winterlucht in Okayama: strakblauw en kraakhelder. De kou maakte je hoofd leeg, je concentratie scherp en je meditatie strong …wat dat ook mag betekenen. Iedereen liep over van energie. En dat was wel nodig ook, alleen al om warm te blijven. Natuurlijk: het was zeker ook moeilijk en afzien, maar dan wel op een goede manier.
En toen dus weer lente, de tijd om opnieuw te beginnen, de tijd van een frisse start. En ik legde de lat hoog, want ik was me ervan bewust dat ik niet heel veel tijd meer had in Sogenji. Dit was de tijd om ervoor te gaan, om het te doen, om alles te geven. Geen boeken meer lezen, geen dutjes meer tussen de middag, niet meer ‘gezellig’ rondhangen in ons keukentje, mezelf niet meer volstoppen met koekjes en pinda’s. Only this MU!!!
En als je er op die manier induikt, dan lukt het om in een diepere laag te komen. Maar ik vind het nog altijd moeilijk om te beschrijven hoe dat precies is. Zazen in action misschien: dat je de scherpte die je op je kussen hebt óók daarbuiten vast kunt houden. Dat als iemand vervelend tegen je doet of iets vervelends tegen je zegt, je je gevoelens wel voelt opkomen, maar ze meteen ook weer kunt laten voor wat ze zijn. Zonder er iets mee te doen, zonder er meteen op te moeten reageren, zonder dat er in je hoofd een heel scala van ‘wat nu?’-scenario’s wordt afgedraaid. Wat er dan gebeurt? Dat je je geen zorgen meer maakt.
Want als je hoofd je niet meer in de weg zit, dan verdwijnen je zorgen als sneeuw voor de lentezon.
In 2012 en 2013 plaatste het Boeddhistisch Dagblad elke veertien dagen het relaas over de belevenissen in een Japans klooster van Bertjan Oosterbeek. Hij bracht daar een jaar door. Wij plaatsen nu opnieuw de hele lezenswaardige serie, echter in een hogere frequentie.
De verhalen ‘Sogenji desu – verhalen uit een Japans zenklooster’ zijn gebundeld en verkrijgbaar als boek en e-book.
(c) 2013 Bertjan Oosterbeek