De mentale vergiften zijn: zinnelijke begeerte (kamasava), verlangen naar bestaan (bhavasava), onwetendheid (avijjasava, in de zin van de grondoorzaak van alle lijden, van alle begeerte, van alle haat) en soms wordt hier als vierde het koesteren van opinies (ditthasava) aan toegevoegd.
Buddhavacana
‘Om de andere oever (nibbana) te bereiken dient het najagen van alle geneugten vermeden worden (2)’
Zondagmorgen ging ik al vroeg naar de bakker en zag een jongeman met een zak pistolets uit de bakkerij komen. Hij ging met onzekere stap, zich vasthoudend aan de gevel. Onmiddellijk kwam volgende gedachte bij me op: “Hoe is het toch mogelijk dat een jonge gast zo zijn leven en gezondheid vergooit door heel de nacht op café te zitten zuipen om dan ’s morgens, nog dronken naar de bakker te gaan”. Een gevoel van walging en afkeuring kwam bij me op. Ik had de jonge man al geklasseerd onder de hoofdding ‘losers’. Ondertussen was ik de winkel binnengestapt en hoorde de aanwezige klanten de jonge man prijzen om zijn moed en doorzettingsvermogen en dit omdat hij al zo snel na een hersenbloeding probeerde om zelfstandig te leven. Een gevoel van schaamte overviel mij. Hoe snel was ik niet geweest met (ver)oordelen, zonder niet eens de ware toedracht te kennen. Enkel afgaand op mijn eigen ervaringen, voorkeuren en conditioneringen. Nog steeds, als een ongewone situatie mijn aandacht trekt, probeer ik, met bovengenoemd voorval in het achterhoofd, niet te oordelen.
‘Om de andere oever (nibbana) te bereiken dient het najagen van alle geneugten vermeden worden (1)’
De Boeddha vergelijkt onze reis door samsara ( de aan ons verschijnende zintuiglijke wereld) regelmatig met het oversteken van een grote, immens brede stroom (cfr. de parabel van het vlot MN 22). Maar wat in dit sutta zo origineel is, is het feit dat hij het begeren van en verlangen naar de bevrediging van zintuiglijke prikkels vergelijkt met de lekken in een boot.
In de hal van het Huis met het Puntdak
Daar vraagt Sunakkhatta, een krijger van de Licchavi-stam die later tot de orde zou toetreden en de persoonlijke verzorger van de Boeddha zou worden, aan de Verhevene of alle monniken die beweren bevrijdend inzicht verkregen te hebben dit ook terecht beweren.
Aandacht voor de eigen dood
“En verder beschouwt een monnik dit lichaam, zoals hij zou kijken naar een lijk dat op een knekelveld is weggeworpen, één dag dood, twee dagen dood of drie dagen dood; opgezwollen, donkerblauw geworden, in staat van ontbinding; en hij overdenkt: “Dit lichaam van mij wacht hetzelfde lot, het zal net zo worden, het kan dat lot niet ontlopen.”
Salla-Sutta, ‘de doorn’ een meditatie over de dood
Toen de Boeddha het uiteindelijke nibbana was binnengegaan, weenden sommige monniken (bij wie de hartstochten nog niet waren verdwenen) met opgeheven armen. Zij vielen als geveld neer en rolden heen en weer, weeklagend: “Al te snel is de Verhevene heengegaan, al te snel is het Licht uit de wereld verdwenen!”
Doodgaan, sterven
Wat is voor de doorsnee mens de grootste verandering, de meest definitieve verandering in zijn/haar leven? Doodgaan, sterven. Als we over een grote en ingrijpende verandering in ons leven kunnen spreken, dan is het toch wel de overgang van leven naar dood. Maar dit onderwerp komt in het rijtje van bij meditatie gebruikte aandacht objecten (geluiden, gedachten, lichamelijke gevoelens en emoties) zelden voor.
‘Ik keur alles af’
“Een monnik wiens geest zo bevrijd is, Aggivessana, stemt met niemand in, heeft met niemand een verschil van mening. Hij gebruikt de taal die men in de wereld spreekt zonder zich eraan te hechten.”
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
In een mooie maanbeschenen nacht komt een aantal oudere leerlingen van de Boeddha in een damarbos bijeen en zij bespreken de vraag aan welk soort monnik het bos zijn luister zou kunnen ontlenen.
‘De Dhamma en de discipline door mij onderwezen en uiteengezet, zijn na mijn heengaan jullie leraar’
In het boeddhisme wordt de duivel Mara beschouwd als de personificatie van de Dood. Vaak wordt hij de Boze of de Verleider genoemd.
Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…
“Welnu, bij een monnik is de passie voor, het verlangen naar, de dorst naar, de brandende hartstocht voor, de begeerte naar geneugten, het [eigen] lichaam en de lichamen [van andere mensen] niet verdwenen.
En verder, na believen zijn buik volgegeten te hebben geeft hij zich steeds over aan het genot van het liggen, van het van de ene naar de andere zij draaien en van loomheid.
Ananda (deel 2)
Buiten dat hij gedurende 25 jaar de persoonlijke verzorgen van de Boeddha was, is Ananda vooral bekend voor zijn fenomenaal geheugen, wat hem in staat stelde om, tijdens het eerste concilie, alle leringen van de Verhevene te reciteren.
André – De pleisterplaatsen
“Wonderlijk, vriend, buitengewoon, vriend, zoals door een geleerde leerling, die de Leer van de Leraar goed begrijpt, die diepe vragen punt voor punt gesteld werden. Het is een groot voorrecht voor de medebroeders om de eerwaarde Sariputta te zien, om hem te vereren.”
Upakkilesa-Sutta – Ruzie in de sangha van Kosambi
Uit het bovenstaande kunnen we ook afleiden dat er de eerste negen jaar van de missionering geen verbod voor monniken op het drinken van alcohol was. En dat daarna het verbod enkel gold voor volledig gewijde monniken, niet voor novicen. Later werd dan de regel – zoals we die nu kennen – uitgebreid tot alle kloosterlingen.
Het niveau van de getemde
Van belang is het woord ‘tembare’. De Boeddha gaat er in zijn voorbeeld van uit dat er olifanten, paarden of ossen [en in uitbreiding mensen] zijn die tembaar zijn maar die, als ze geen training krijgen, nooit uit zichzelf het gedrag van een tam dier zullen vertonen, nooit gedisciplineerd zullen zijn.
Noodzaak tot beheersing van de zintuigen
Men kan eigenlijk pas aan een meditatiepraktijk beginnen na een uitvoerige voorbereiding die bestaat uit het beoefenen van moreel gedrag en gematigd ascetisme, het bewaken van de poorten der zintuigen en het ontwikkelen van bewuste aandacht bij alle handelingen.
In suttas is het niet altijd de Boeddha die spreekt
Ook zijn belangrijkste leerlingen, zoals Sariputta en Moggallana, komen aan het woord.
De Boeddha – over het slachten van dieren
De Boeddha verweert zich tegen de beschuldiging dat hij vlees zou eten van dieren die speciaal voor hem geslacht worden. Hij zegt dat ook zijn leerlingen dat niet doen en zet de regels voor de Orde over het eten van vlees uiteen. Hij wijst er verder nog op dat zijn monniken de brahmavihara’s beoefenen en daardoor niet geneigd zijn zichzelf of andere levende wezens te schaden.
Boosheid of kwade wil – hindernissen die onze geestelijke ontwikkeling blokkeren
Kwade wil of boosheid valt onder de categorie haat, want ook een lichte vorm van kwade wil kan uitlopen tot boosaardigheid of zuivere haat. Een smeulend vuurtje kan al snel uitlopen tot een heuse bosbrand.
Ludo – Bede
…
Omgaan met de (eigen) dood
Zo komt de Boeddha in de Pali-Canon, als hij met nabestaanden praat, soms schijnbaar hard en gevoelloos over. De Verhevene was geen mooiprater en troostte niet met holle woorden, maar met de waarheid, hoe onbarmhartig die ook mocht klinken. Het overlijden greep hij aan als middel om vergankelijkheid, verandering en – als dit door de betrokkene niet beseft werd – het daaruit voorvloeiende, door gehechtheid ontstane, lijden te verduidelijken.
Over vergankelijkheid
Heer, kan men eigenlijk wel geschokt zijn om wat niet aanwezig is in de buitenwereld?”
“Dat is mogelijk”, sprak de Verhevene.
De Boeddha, psychologische aspecten
Als Suddhodana, de raja van Kapilavatthu, had gehoopt dat zijn zoon, Siddhattha, zou opgroeien als een vastberaden, de wereld toegewende man van de daad met politieke ambities, dan werd hij teleurgesteld.
‘Welke zijn de vijf vormen van geestelijke verharding?’
Wat in deze sutta opvalt is het veelvuldig voorkomen van de woorden inspanning, ijver, volhardende inspanning en de vier juiste inspanningen.