‘Wat was op persoonlijk vlak uw mooiste geluksmoment?’, was de vraag. Het was een interview over het thema geluk in het kader van ‘De grote levensvragen’. Ik had helemaal geen zin om de vraag te beantwoorden. Het was moeilijk te zeggen waarom. Ik had het gevoel dat het hele levensvragenproject mij in een mal probeerde te leggen, die ik nu net wilde doorbreken.
Is geluk iets van bijzondere momenten? Is geluk iets waar we moeten in lukken? Doen we het daarvoor, om dat te bereiken? En worden we dan ongelukkig als we het niet bereikt hebben, en afgunstig op iemand van wie we denken dat hij het wel bereikt heeft?
Er is een geluk dat we bereiken als een of andere behoefte bevredigd wordt en er is geluk dat van een heel andere orde is. De impliciete aanname is dat mensen alleen door het eerste gedreven worden. En toch is er iets heel anders dat ons drijft.
Ik was heel erg geraakt door een scène uit de laatste aflevering van Dr. Who, een Britse science fiction die al sinds de jaren ’60 meegaat. Op een moment waarop de mensen dreigen vernietigd te worden door een massale invasie van cyborgs, zoals dat gaat in dit genre, zegt de slechterik van dienst: ‘Deze keer kun je niet winnen’.
Ik vat het antwoord van The Doctor verkort samen: ‘Winning? Is that what you think it’s about? I’m not trying to win. I’m not doing this because I want to beat someone, or because I hate someone, or because I want to blame someone. It’s not because it’s fun and God knows it’s not because it’s easy. It’s not even because it works, because it hardly ever does. I do what I do, because it’s right. Because it’s decent. And above all, it’s kind. It’s just that. Just kind. Stand with me. These people are terrified. Maybe we can help a little. Why not just at the end, just be kind?’ Wat later voegt hij eraan toe: ‘Without hope. Without witness. Without reward.’
Het is absurd. Hij kan niet winnen Hij haalt het dan ook niet. Hij sterft. De titel van de aflevering is ‘The Doctor Falls’. (De continuïteit van de serie is verzekerd, in de volgende aflevering regenereert hij, deze keer voor het eerst in het lichaam van een vrouw.)
Er zit een basale ommekeer in de overgang van ‘winning’ naar ‘just kind’. Het Engelse woord ‘kindness’ is moeilijk te vertalen. Het is niet zomaar vriendelijkheid. In deze context staat het voor onze fundamentele menselijke goedheid. En die goedheid is onafhankelijk van winnen, van lukken of mislukken, van moeten, van geluk of ongeluk …
Iemand vroeg meteen: ‘moet je daar geen moed voor hebben?’ Iemand anders vroeg: ‘moeten we dan altijd vriendelijk zijn?’. De taal maakt het ons niet gemakkelijk. Voor we het doorhebben, zijn we weer aan het moraliseren en hebben we het weer over moeten.
Dit is blijkbaar de mal waarbinnen we op alle belangrijke levensvragen het antwoord zoeken, en maar niet vinden. De basale ommekeer keert terug naar de bodem onder die mal. Dat is de bodem waar je niet kunt uitvallen.
Die bodem onttrekt zich aan ieder gemoraliseer, ieder moeten, ieder winnen, ieder bereiken. Onze fundamentele menselijkheid is er gewoon. Ze vraagt zich niet af of het zal lukken of niet, of het gewenst is of niet. Ze is zonder verklaring. Als je iemand vraagt waarom moet hij naar woorden zoeken. Vaak slaan die woorden nergens op.
Het is ‘Without hope. Without witness. Without reward.’ Zonder hoop, zonder getuige, zonder beloning.
Hetzelfde vinden we, in een heel ander taalspel, terug in het werk van Ruusbroec. Hij onderscheidt vier soorten goede mensen. Ik vereenvoudig het hier tot twee. De knechten of huurlingen doen het goede omdat het moet, uit angst voor de hel, uit gehoorzaamheid. De vrienden en zonen van God doen het goede vanuit de minne, de liefde, zonder berekening.
Ruusbroec lees je best in zijn 14de eeuws Middelnederlands, zo verlies je niet uit het oog hoe ver zijn middeleeuws wereldbeeld van ons af staat. Vanuit ons perspectief is het niet minder fantastisch dan de science fiction van Dr. Who.
Maar het is al even zinloos te beweren dat er geen wetenschappelijke grond is voor het bestaan van God als te beweren dat er geen wetenschappelijk bewijs is voor de tijdreizende wereldreddende aliens bij Dr. Who. We hebben dit soort fictie nodig om uit te drukken wat toch altijd weer aan de taal ontsnapt.
Zodra we het letterlijk gaan nemen, wordt het weer iets van bereiken, van moeten, van willen. Door de metaforen, de paradoxen en de poëtische taal kan het resoneren met wat we diep in onszelf herkennen. Je kunt het niet moeten. Het kan niet opgelegd of afgedwongen worden. Het kan niet bereikt worden.
Ook het boeddhisme vervalt snel in dooddoeners als ‘je moet je onthechten’, ‘je mag niet verlangen’, ‘je moet meer mediteren’. Zo komt ook de dharma in dezelfde mal terecht. Volgens sommigen valt de hele dharma als een kaartenhuis in elkaar als we het principe van reïncarnatie eruit halen. Laat het dan maar in elkaar vallen. Dan maar kunnen we zien wat er echt in zit.
Boeddhistische teksten gebruiken niet voor niets vaak een paradoxale taal. Zoals de gelofte van de bodhisattva: ‘Hoe talloze de levende wezens ook zijn, ik beloof zal alle te bevrijden’. Sommige mensen weigeren die gelofte mee te zeggen of te zingen omdat ze dit nooit zullen kunnen waarmaken. De geloften van de bodhisattva zijn bewust als onmogelijk geformuleerd. Anders zou het iets worden van moeten, van bereiken. Ze zijn ‘Without hope. Without witness. Without reward.’
Stel je de geloften van de bodhisattva voor met hoop: ‘Hoe talloos de levende wezen ook zijn ik hoop ze allen te bevrijden.’ Met witness: ‘Zie mij eens, hoe ik alle levende wezens bevrijd.’ Met reward: ‘Als ik nu 80% bevrijd, kan ik dit jaar mijn bonus opstrijken.’
We zingen de geloften van de bodhisattva omdat ze zouden kunnen resoneren met de bodhisattva in ons. Zoals gelijkgestemde snaren resoneren. Ze helpen ons iets herkennen wat er altijd al was. Zoals ook Ruusbroec zegt dat hij alleen maar schrijft opdat mensen het zouden herkennen. Mystici zijn mensen die woorden geven aan wat we diep in ons aanvoelen.
En dat is een geluk dat aan ieder moment, aan ieder lukken of niet lukken ontsnapt.