Tijdens een complexe, tweede behandeling voor kanker ervoer ik een week lang hevige fysieke pijn en misselijkheid. Tijdens die week drong het tot me door dat ik er telkens opnieuw bijna obsessief mee omging. Nochtans had ik me voorgenomen om me niet neer te leggen bij wat ik onderging. Ik dacht dat ik van het boeddhisme wezenlijk had geleerd om pijnlijke ervaringen zo ruim mogelijk te bekijken en om iets positiefs te doen met de energie van de pijn. Tot nu toe was die pijn voor mij vooral psychisch geweest. Tijdens een vorige behandeling voor een andere kanker had ik ervaren dat ik fysieke pijn kon benaderen zoals psychische: elke ervaring, ook de negatieve, ook de ‘gewone’ lichamelijke pijn zien als een leerproces, niet als iets wat je zomaar overkomt.
Maar nu, in die tweede behandeling, bleek hoe vaak ik probeerde om de pijn uit alle macht weg te duwen. Soms begon ik mezelf te beklagen, wat op zich eventjes oké is maar me na een tijd nog dubbel deed lijden omdat ik in wezen een slachtoffer maakte van mezelf. En soms probeerde ik boven de pijn uit te stijgen, me los te maken, op kunstmatige wijze onthecht te zijn. Op al die manieren leed ik niet alleen pijn, ik hechtte me in feite ook aan de pijn zelf. Zowel de pijn als de omgang ermee werden een obsessie.
Onszelf hechten, ons vastklampen aan iets, is een van de drie oorzaken van lijden, zei Boeddha. Het is een fundamenteel gegeven dat onze geest zeer gemakkelijk verstart. We willen behouden wat oké is, weren af wat niet oké is en ontkennen wat te verwarrend is. Het vermijden van ongemak is de motor van onze menselijke beschaving. Het is ook de grootste, en moeilijkst te doorgronden val waarin we als mens kunnen verzeilen. Juist omgaan met lijden vraagt de moed om er dieper op in te gaan.
Ik vind van mezelf dat ik meestal moedig genoeg ben om dieper op mijn situatie in te gaan. Maar nu werd ik voor het eerst in mijn leven geconfronteerd met banale, tegelijk intense en elke dag weerkerende pijn en misselijkheid. Ik werd ook geconfronteerd met de lugubere klank van het begrip kanker. Wat ik vooral opmerkte, was hoe moeilijk ik kon omgaan met het voortdurend veranderen van mijn ongemakken. Er zat geen patroon in, en als ik al een verklaring kreeg van het medisch personeel of zelf een patroon ontdekte, ging dat alweer over in een andere reeks ongemakken. Het moeilijkste was dat ik niets kon voorspellen van wat me overkwam. De machteloosheid was het verschrikkelijkste, ik begon te balanceren op de rand van wanhoop.
Ik ben al zo lang boeddhist en toch duurde het een week voor ik doorhad dat overgave het enige wezenlijke en zelfs het enige haalbare is. Jezelf kunnen overgeven is nederigheid en nederig ben ik allerminst. Maar overgave vraagt vooral om een diep doorleefd inzicht: jezelf kunnen overgeven, is niet hetzelfde als jezelf neerleggen bij je situatie. Toen ik me tenslotte overgaf aan mijn machteloosheid, merkte ik hoe geschakeerd mijn ongemakken waren. Hoe ik me nog vastklampte aan het vorige ongemak uit angst dat het zou verergeren of niet zou overgaan. En hoe het ongemak ondertussen veranderd was. Of ik klampte me vast aan de momenten dat het beter ging door te verwachten dat het zo zou blijven. Waarmee ik de ontgoocheling inbouwde, want het ging niet altijd in stijgende lijn. Dit inzicht, deze nieuwe en reële ervaring van de schakeringen was op zich al een opluchting, een mini-bevrijding van defaitisme.
Doorheen dit concrete verhaal over fysieke pijn zit de meest subtiele dimensie verweven, het geestelijke aspect. Hechten is in oorsprong waarschijnlijk gewoon een energiebesparende reflex. We hebben maar een bepaald incasseringsvermogen. Als we te lang lijden, kunnen we uitgeput raken en instorten. Een zekere zelfbescherming is uiteraard nodig.
En waarom zou je een situatie willen veranderen als die oké is? Alleen sluipt onmerkbaar de behoudsgezindheid binnen, egoïsme. En angst. Zodra we willen behouden wat we hebben en kennen, isoleren we onszelf. We berusten liever in iets negatiefs maar gekend dan het risico te nemen op iets nieuws maar te onvoorspelbaar. En wat valt er wezenlijk te voorspellen?
Hechten is fundamenteel en universeel, en tegelijk hebben we een persoonlijke stijl van hechten die we elk bij onszelf moeten doorgronden. Zoals wellicht de meeste mensen, leerde ik vooral om me ‘sterk te houden.’ Dat is soms nuttig en efficiënt. Maar het blijft een kunstmatige manier van de realiteit benaderen. Echte kracht is de moed om jezelf over te geven aan wat er is. Overgave is de kern van onthechten. Een uiterst subtiele balans tussen de realiteit onder ogen zien, en tegelijk de kleine marge waarin telkens opnieuw bevrijding zit. Een uiterst subtiele balans tussen een telkens nieuw dat-wat-is en een nieuw dat-wat-mogelijk-is. Hoe klein de mogelijkheid ook is, hoe lang het ook duurt voor je ze kan aanwenden, ze moet eerst opgemerkt worden.
Onthechten
Een van de belangrijkste inzichten die ik van mijn boeddhistische leraar David Brazier kreeg, gaat over de Derde Edele Waarheid; onze mogelijkheid om lijden te transformeren. David Brazier stelt zeer duidelijk dat we die transformatie het best kunnen realiseren door de negatieve energie van ons lijden om te buigen in een actie die nuttig en constructief is voor anderen. Ik probeer nuttig te zijn door bijvoorbeeld constructief te schrijven, maar stel vaak de definitieve afwerking uit. De kanker confronteerde mij met mijn angst voor de dood, en die angst deed me dan weer beseffen hoeveel van mijn beperkte tijd ik verspilde. Door dit besef lukte het mij nu in het ziekenhuis om tijdens de momenten dat ik niet teveel pijn had, heel creatief te zijn. Ik werkte een schrijfproject af dat ik al lang had uitgesteld en was erg trots.
Maar op het einde van mijn tweede week kreeg ik een diepere les van mijn kanker. Het ging om veel meer dan alleen mijn eigen capaciteit om creatief en aandachtig te zijn, en mijn moed om me over te geven aan pijn. Plots drong tot me door hoe goed een bezoekje van een vriend me deed, hoe gerust het mij stelde dat iemand voor mijn poezen zorgt, hoe oprecht sommige verplegers vroegen hoe het met mij ging. Terwijl ik de gewoonte heb om me vooral te hechten aan mijn vermogen om er zelf, alleen bovenop te komen.
En er zijn altijd diepere inzichten. Op een volgende morgen in het ziekenhuis werd ik wakker, en in die onbevangen toestand viel een ontnuchterend besef op me neer. Ook al ben ik hulpvaardig en geëngageerd, fundamenteel ben ik een eenzaat en beperk ik mijn contacten. Hoeveel aandacht geef ik aan anderen? Voor de zoveelste keer kwam ik pas na een hele tijd bij mijn diepste pijn en angst. Hoe fundamenteel bang ik ben om in de steek gelaten te worden. En hoe bang ik daardoor ben om afhankelijk te zijn van anderen. Ik help graag anderen, maar hoe veilig hou ik het daarmee, hoe dichtbij durf ik echt komen? In theorie weet ik dat een open hart én de grootste confrontatie is met de ander, én de grootste kwetsbaarheid, én de grootste kracht.
Wat ik die morgen voelde, is een reële verantwoordelijkheid, die niet opgelegd wordt door anderen, door normen, en al zeker niet door boeddhistische voorschriften. Mijn persoonlijke geweten wordt geconfronteerd met mijn -letterlijke- leefwereld. Zo afhankelijk als ik ben van deze aarde voor lucht en voedsel, zo afhankelijk ben ik van anderen voor een goed en waardig leven. Het dringt zelden tot me door hoe dankbaar ik ben voor doodgewone vriendelijkheid en oprechtheid. Net zo afhankelijk zijn mijn kinderen, vrienden en buren van mijn doodgewone vriendelijkheid en oprechtheid. Waarom blijf ik die zo rantsoeneren, alsof mijn voorraad uitgeput zou kunnen raken?
Uiteraard helpt het me niet om me schuldig te voelen en kunstmatig vriendelijker en oprechter te willen zijn. Het is beter de uitdaging te zien in het herstellen van een balans tussen wat ik krijg van anderen en wat ik geef. In de praktijk blijkt er meestal maar een klein, uiterst subtiel extra gewicht nodig te zijn, dat die balans in evenwicht brengt. Iets aandachtiger kijken, voelen, aanwezig zijn.
Voor de zoveelste keer herinner ik me een gesprek tussen Boeddha en zijn meest vertrouwde leerling. Die riep tijdens een bijeenkomst van de gemeenschap verrukt uit: “Goed gezelschap en goede vrienden zijn de helft van een spiritueel leven!”
“Nee,” zei Boeddha. “Het is het hele spirituele leven.”
Nicole zegt
Ben heel blij dat ik deze hartverwarmende tekst mocht lezen, bedankt om deze te delen. Wens je goed gezelschap en goede vrienden toe !
Ludo zegt
Fijn dat je dit gepubliceerd hebt Ksaf. Een andere vriend staat er slecht voor. Zijn prognose is nog een jaar. Jouw verhaal zal hem tot steun zijn.