De zomersesshin van vier maanden geleden komt na het heengaan van Ton op 16 november 2024 ineens in een geheel ander daglicht te staan. Hij krijgt een bijzondere betekenis met gouden randje. Achteraf blijkt het de laatste sesshin te zijn geweest waarin Ton aanwezig was. Hij was aanweziger dan ooit! Dat klinkt wellicht vreemd, maar leeftijd en lichamelijke ongemakken hadden de laatste jaren hun tol geëist. Tussen de verschillende programmaonderdelen door moest er normaliter veel worden gerust. In deze sesshin was het anders. Bij de gebruikelijke dankwoorden aan het einde van een sesshin, memoreerde ik zijn energieke en ontspannen aanwezigheid. ‘s Morgens kwam hij regelmatig plots de zendo binnenlopen met zijn bekende voetstap, om aanwezig te zijn bij het reciteren van de ‘Gelofte aan de mensheid’ van Hisamatsu en het zingen van het ‘Gebed voor alle noden’[1]. In de koffie/theepauze van twintig voor vier zat hij ineens op zijn vaste plek aan tafel en voerde levendige gesprekken, terwijl we hem anders om vijf uur moesten wekken voor de soetradienst. Deelnemers kwamen als bijen op de honing af. We lieten het gebeuren, omdat duidelijk was dat iedereen er zichtbaar van genoot. Na de pauze gingen we de stilte weer in! “We gaan nog jaren samen door; in mijn familie worden de mensen heel oud” vertrouwde Ton me toe.
Grote thema’s van Ton waren: prajnāpāramitā, wijsheid voorbij alle wijsheid, vrouwelijke kant van het goddelijk zijn, je kunt er niet uitvallen en je mag er zijn, want je bent aanvaard hier en nu met je mooie en minder mooie kanten, Kwan Yin, de bodhisattva van het grote mededogen die gehoor geeft aan de noodkreten van de wereld en enkel mededogen is. Ze luistert naar het roepen om hulp. Kwan Yin die iedere gestalte aanneemt om hulp te bieden zoals in de soetra[2] die naar haar genoemd is: ‘als iemand gered kan worden door een Boeddha of een bodhisattva, een kind, een heilige, een hoogbejaarde, een monnik of een non, de meest verlorene, enzovoorts, dan zal zij die gestalte aannemen’. Wij zijn het, die deze gestalten in deze wereld belichamen, wij zijn deel van dat grote net van Indra en worden door Kwan Yin ingezet, zonder ons dit bewust te zijn. Wij allen vertegenwoordigen dit grote mededogen van Kwan Yin op deze aarde.
Aleksandr Blok (1880-1921) was een van de vele lievelingsschrijvers van Ton. Hij was op Blok gedoctoreerd, zoals hij vaak in zijn teisho’s memoreerde. De volgende geciteerde passages van Blok worden aangevuld en geduid door Ton. Enkele verwijzende opmerkingen zijn van mij. Blok schreef Verzen over De Schone Dame. In 1904 kwam de bundel uit. Het is een lofzang op het eeuwig vrouwelijke. Blok had de Schone Dame in een visioen gezien. Het zijn de eerste teksten die iets van wat al in hem leefde wakker maakte bij Ton.
Hij wilde deze tekst, die hij op band had opgenomen, uitspreken tijdens zijn laatste afscheid. Aan het einde van de week van rouw, waarin iedere avond om 20.00u samen werd gemediteerd, is op zaterdag 23 november om 17.30, het uur van overlijden, een herdenkingsbijeenkomst via zoom georganiseerd door ‘Zitten in Verbondenheid’ waarin teksten van Blok en Sinjawski zijn voorgedragen.
De kern van de tekst van Blok vatte Ton samen als: Blok vertrouwt erop dat hij, als ridder/ dichter, aan het einde van de strijd naar Haar mag terugkeren. Zij zal hem dan pas de hand reiken als hij slachtoffer is geworden van zijn plicht, als hij zijn leven heeft gegeven voor de verlossing van de wereld. Blok verwees hier altijd naar met verwijzing naar de Sophia zonder iets te zien of zonder enig houvast, zonder iets te begrijpen en zonder iets terug te verwachten. Hij verschuift het accent dan van zijn persoonlijke ervaring naar een grotere betrokkenheid op de ander.
Blok: “Wij zullen allemaal deel moeten hebben aan de verlossing van de door de chaos geketende koningin, de wereldziel, en van onze eigen ziel die aan deze wereldziel deelheeft. Er is een heilige formule, die op een of andere manier door alle schrijvers wordt herhaald: verloochen jezelf omwille van jezelf. Om zichzelf te zijn moet men zichzelf verloochenen.
Persoonlijke zelfverloochening is niet verloochening van de persoonlijkheid, maar verloochening door de persoon van het eigen egoïsme… Ieder mens herhaalt deze formule, als hij tenminste enig sterk geestelijk leven leidt. Het is een heilige formule, maar het is moeilijk om dit goed te begrijpen. Ik ben ervan overtuigd dat hier de redding van de ziekte van de ironie ligt, die ziekte van de persoonlijkheid en het individualisme. […]
We moeten allen trouw blijven aan de oude mythe van Perseus en Andromeda, en allen meewerken aan haar bevrijding van de gevangen koningin, de wereldziel, en van onze eigen ziel, die aan de wereldziel deel heeft. Ieder doet dit op zijn/haar[3] eigen gebied en op zijn/haar eigen wijze”. Voor iedereen betekent dit iets anders.
“Voor de ridder is dit vechten met de draak. Voor de monnik: vechten met de chaos. Voor de filosoof: vechten met de waanzin en veranderlijkheid van het leven.” Blok schrijft in zijn tekst ‘voor de filosoof’, maar in dit verband is in mijn visie ieder mens een filosoof…
“Ook het leven van de kunstenaar moet een offerleven zijn. Hij moet zich onderdompelen in de chaos om zijn kunst te scheppen.” Wij als mens moeten ons onderdompelen in de chaos om ons leven te leven.
“Juist in de zwarte damp van de hel bevindt zich de kunstenaar waar zij/hij andere werelden ziet. De ondergrondse vlammen moeten haar/zijn wangen schroeien, zoals dat ook bij Dante het geval was. In de talloze sferen van de hel kan, zonder daar in om te komen, alleen zij/ hij vertoeven, die denkt aan Haar, aan de Sophia, die hem als Beatrice daarheen leidt waarheen zelfs een leraar als Vergilius niet durfde te gaan”. Ton beschouwt dit binnentreden in de hel onder begeleiding van de Sophia als de afdaling van Kwan Yin tot in de diepste afgrond om daar iedereen te redden. Ton verbindt dit dan met een uitspraak die Blok optekende in zijn dagboek: ‘Wanneer het geluk er niet voor iedereen is, dan wil ik het ook niet’ en Ton schrijft: “Je zou het kunnen opvatten als een persoonlijke, vrije vertaling van de eerste gelofte van de bodhisattva” (2015: 148-149).
Blok vervolgt: “Op de vlucht voor zichzelf verschijnt hem in de grijze schemer van de winterdag een gelaat. Zij strekt haar handen naar hem uit en zegt: ‘Ik ben al lang op zoek naar jou, vanuit een zuivere en stille, hemelse wereld…Hou op om Mij met verschillende namen te zoeken. Ik heb maar één naam. Houd op Mij dáár te zoeken, ik ben hier’. […]
Voor heel de mensheid zal de ontmoeting plaatsvinden met het Morgenlicht, voor alle ongelukkige geslachten zal de nieuwe aeon aanbreken, de schitterende, wonderlijke, onbekende verte. […]
Men moet wel geestelijk blind zijn, niet geïnteresseerd in het leven van de kosmos, ongevoelig voor de dagelijkse siddering van de chaos, om te durven veronderstellen dat het ontstaan van de aarde onafhankelijk zou geschieden van en geen invloed zou hebben op de vorming van de mensenziel en op het hele menselijke bestaan. […]
Maar het is, alsof de machtige stroom van de echte een levendige cultuur uiteenspat in duizend kleine beekjes, die zich steeds verder vertakken en zo steeds meer aan kracht verliezen. Daarom draagt onze civilisatie het uitgesproken karakter van desintegratie. Men verliest de geest van eenheid en verbondenheid. Voor ons bestaat er nu een diepe kloof tussen mens en natuur. […]
Zij is de ster die aan het einde zal verschijnen. […] Als dit einde nadert, zal zij komen in een schitterend wit licht. Dan zal Zij aan de hemel de nevels verscheuren. […] Nu vliegen we nog boven een dreigende afgrond, te midden van een steeds dichter wordende duisternis. Maar hoe tomelozer de vlucht wordt, hoe meer het einde nadert, des te stralender en duidelijker zichtbaar wordt het schijnsel van haar Goddelijke gelaat. Naar Haar, die in het hemelsblauw is, voert soms een nauwelijks zichtbaar pad, dwars door de chaotische dwarrelingen heen, waarin wij kinderen van de wanhoop, worden meegesleurd. Langs dit pad zal Zij ons leiden. Wanneer eindelijk al datgene waardoor we ons verontrust weten, voorbij zal zijn, zal Zij ons met lieve hand binnenleiden in de Elyseese velden” (2015: 149-151).
Hier zie je de verering voor Maria van Lourdes van zijn ouders doorschemeren. Bij zijn geboorte werd hij opgedragen aan Maria en kreeg de namen: Maria Anthonius. Het is de reden waarom Ton bij voorkeur de kleur blauw droeg. Zo’n tien jaar geleden maakte hij nog met Louise een bedevaart naar Lourdes.
Tot besluit uit Zij is altijd soms een tekst van Andrei Sinjawski[4] (1925-1997) die voor Ton eveneens veel betekende: “En een kleine deur is in mij opengegaan, en ik heb gezien…het is pas hierna en altijd pas op deze wijze, dat het woord volgt of het begrip. Heel deze rest, of dat nu in de kunst ligt, in de wetenschap, de filosofie, de theologie, is niet meer dan een facultatief communicatiesysteem.
Hoe zal ik het beschrijven? Er moet een toestand zijn van passieve beschikbaarheid. Men is geheel in afwachting dat de deur zal opengaan. Het is een soort evenwichtstoestand aan de randgebieden van een waarlijk verslindende dorst, een hartstochtelijk dorstig verlangen om zichzelf te kunnen openen en te kunnen zien. Maar dit verlangen, deze dorst, is geenszins een middel, een methode om dit te zien, dit openen te kunnen bewerkstelligen. […]
Slechts wanneer we alles hebben verworpen, wanneer alles in onszelf is uitgedoofd, wanneer we tenslotte opgehouden hebben te geloven en te hopen op wat dan ook: alleen dan kunnen we hopen op wat dan ook: alleen dan kunnen we hopen dat deze deur zal opengaan. Plotseling. Geheel uit zichzelf… […]
Een mens hoeft niet te begrijpen waarom en waarheen het gebed (of onze meditatie) hem/ haar leidt, hierheen of daarheen. Heb vertrouwen. Kom tot bedaren. Onze ziel is veel wijzer en oneindiger dan wij… Kijk om je heen.” (2015: 164-165)
Wij moeten zonder Ton verder. Een paar weken na de zomer sms’te Ton over complicaties met zijn chronische kwaal, in de laatste week van september volgde het bericht dat hij wellicht niet aanwezig zou kunnen zijn bij de november sesshin, begin oktober werd die boodschap definitief. We moesten deelnemers aan de november sesshin, die op 5 november begon, deze mededeling doen. Alle kamers, minus die van Ton, waren bezet. Tijdens de sesshin lieten we ook de vaste plaats van Ton aan tafel in de refter leeg. Op die plaats stond een wit porseleinen vaasje met een roze anjer en wat kleine witte bloemen. Zijn kamer zou leeg zijn gebleven ware het niet dat halverwege de sesshin alsnog een deelnemer arriveerde, die eerst niet kon komen vanwege persoonlijke omstandigheden. Het is een gezegende kamer had de gastenbroeder haar gezegd. Zo heeft ze dit ervaren, als een cadeau van Ton.
Een sesshin is een periode van stilte en inkeer. “Zitten is het allerbelangrijkste”, had Ton ons altijd voorgehouden. Zen gaat voorbij alle woorden en teksten: teisho’s zijn maar bijzaak, het is al mooi als er ook maar één woord of zin blijft hangen of tot inzicht leidt.
Een week na afloop van de sesshin op zaterdag 16 november om 17.30u verliet Ton dit aardse bestaan. De laatste vijf jaren van zijn leven waren jaren van voldoening en te-vrede-heid geworden. Dat ontlokte hem met grote regelmaat de uitspraak: “Dit zijn de gelukkigste jaren van mijn leven”. We voelen verdriet om zijn heengaan en dankbaarheid voor de jarenlange vriendschap en de acht jaar van intensieve samenwerking tijdens de sesshins.
De laatste tekst die Ton met zijn dharma-opvolgers deelde was een tekst uit de Mumonkan: “Laat elk woord, dat uit je hart komt opwellen als dat aller diepste, als het familiejuweel zo intiem, zo krachtig dat heel het universum opnieuw tot bestaan komt”.
Vanaf de Boeddha en Bodhidharma wordt de Dharma van generatie op generatie doorgegeven. Dat gebeurt al meer dan 2500 jaar. Het is aan ons dit voort te zetten. Ton besloot zijn laatste tekst met de woorden: “Tenslotte wil ik u allen alle goeds wensen in de zin van Hisamatsu’s formulering in de Gelofte aan de mensheid: ‘Ieder volgens de eigen roeping in het leven’ ”.
Wat ons rest, onze dankbaarheid voor het leven van een groot zenmeester Ton Lathouwers.
Geef een reactie