Het debat over wilsvrijheid is al heel oud. Kerkvader en filosoof Aurelius Augustinus (354-420) introduceerde de vrije wil zo’n 1600 jaar geleden. In zijn autobiografische boek De Belijdenissen beschrijft hij een perendiefstal uit zijn puberteit, die hij met vrienden ondernam. Op zich is dit een onschuldige vorm van kwaad. Maar Augustinus vond zijn eigen motief om aan de diefstal mee te doen verwerpelijk. Hij deed eraan mee, juist omdat het niet mocht. Hij werd gedreven door weerzin tegen gerechtigheid. Hij wilde genieten van de diefstal en van de zonde die ermee gepaard ging. De peren op zich interesseerden hem weinig. Die voerde hij samen met zijn vrienden voor het grootste deel aan de varkens (bladzijde 13).
Alles moet zijn zoals het is
Ik kan me nog goed herinneren uit de tijd dat ik leraar filosofie op het VWO was, dat leerlingen soms met ingenieuze verhalen kwamen om te verklaren dat het niet hun schuld was dat ze hun huiswerk niet hadden gemaakt. Iemand vertelde bijvoorbeeld dat het zolderraam lekte en dat precies onder het zolderraam de papieren met het huiswerk hadden gelegen, zodat die volledig doorweekt en onleesbaar waren geworden. Zo’n verklaring is dus een beschrijving van oorzaken en gevolgen, die moet bewijzen dat het in gebreke blijven niet het gevolg is van de vrije wil van de leerling. Als de leerling immers verantwoordelijk is voor het niet inleveren van het huiswerk kan zij straf krijgen. Of de verklaring voldoende is valt nog te bezien, want de leraar kan altijd aanvoeren dat ze slordig met haar huiswerk is omgesprongen.
Stel dat de leerling een oom heeft die aan filosofie doet en dat zij met de volgende verdediging komt. Haar brein is een orgaan dat zijn eigen gang gaat. Wat er gebeurt in het brein van een mens kan worden beschreven in neurofysiologische theorieën en die kunnen in principe weer worden verklaard door de fysica van de kleine deeltjes. In geen van deze verklaringen komt er een vrije wil voor. De neuronen in het brein van de leerling gedroegen zich nu eenmaal zo, dat de leerling de hele avond met een computerspel bezig was en vergat dat zij nog huiswerk moest doen. Vervolgens lieten deze neuronen de leerling een verhaal verzinnen. Deze redenering, die aanneemt dat alles van tevoren vastligt en dat er geen vrije wil bestaat, heet determinisme.
Helaas is dit geen waterdichte verdediging. De neuronen van de leraar gedragen zich immers zo dat hij niets van het verhaal gelooft en de leerling straft met een extra opdracht. Wij zijn ons brein, vrije wil is een sprookje. De verantwoordelijkheid en dus de vrije wil van de leerling is een illusie. Zij kan er gewoon niets aan doen dat zij haar huiswerk niet heeft gemaakt, maar krijgt toch straf. Dat zij dit onrechtvaardig vindt, is opnieuw een reactie die van tevoren al vastlag.
De redding
Het determinisme lost dus niets op en gaat ervan uit dat de toestand van de wereld op het ene moment oorzakelijk de toestand van de wereld op het volgende moment bepaalt. Het klinkt logisch, maar niemand stoort zich eraan, want wij houden elkaar gewoonlijk verantwoordelijk voor wat we doen en zeggen. Als we dit niet zouden doen, zou de wereld onleefbaar worden. Er zou geen opvoeding mogelijk zijn, geen onderwijs, geen politiek, geen ethiek en het hele leven zou zinloos zijn. Is ons leven dan gebaseerd op een illusie, die noodzakelijk is omdat is om met elkaar om te kunnen gaan? Er zijn mensen die geloven dat we volledig vrij en dus verantwoordelijk zijn voor wat we doen, die worden libertariërs genoemd. Weer anderen willen niet ontkennen dat ons handelen door oorzaak en gevolg wordt bepaald, maar vinden toch dat er ruimte overblijft voor eigen verantwoordelijkheid.
Filosoof Rob Wiche heeft een diepgaande studie gemaakt om aan tonen dat de vrije wil wel degelijk bestaat. Hij “redt” dus de vrije wil en beweert zelfs dat hij de eerste is die dit doet (bladzijde 15). Hij laat hierbij zien dat de verschillende vormen van determinisme tekortschieten en toont aan waarom. Zijn conclusie is dat de leerling ondanks alles willens en gewetens heeft gehandeld, ook bij het bedenken van de excuses. Zij wist immers wat ze deed en wat de gevolgen van deze daad zouden kunnen zijn. Ze wilde het ook doen, niemand heeft haar gedwongen. Het is dan wel waar dat haar karakter, opvoeding en de verleidelijkheid van het spel een rol hebben gespeeld, maar het aandeel van haar vrije wil is voldoende om haar voor haar daden verantwoordelijk te stellen (bladzijde 126).
Hier sta ik, ik kan niet anders
Bovenstaande woorden zijn de geschiedenis ingegaan als de woorden van Maarten Luther toen hij in 1521 zijn stellingen op de Rijksdag in Worms verdedigde. Had hij gelijk? Kon hij echt niet anders? Was zijn vrije wil opeens verdwenen? Kon de leerling ook niet anders? Werd zij gedwongen door haar brein om haar huiswerk niet te maken? Volgens Wiche beantwoorden hedendaagse filosofen deze vragen ofwel met een volmondig “nee”, ofwel met een weifelend “gedeeltelijk”. Let wel: wij denken altijd wel dat we vrij zijn om te willen wat we willen, maar dat betekent nog niet dat het zo is. Wiche citeert Nietzsche als deze iets opmerkt dat iedereen die regelmatig mediteert ook al zal hebben gemerkt: “een gedachte komt wanneer “zij” dat wil en niet wanneer “ik” dat wil”. De Boeddha noemde dit het anatta-aspect van de werkelijkheid, er is namelijk niemand die denkt.
Het zal echter niemand verbazen dat de vrije wil wetenschappelijk niet aan te tonen valt, maar wetenschappelijk bewijzen dat deze niet bestaat valt ook niet mee. Helaas is geen wetenschapper zo slim om in te zien dat niet alleen voetbalwedstrijden een stuk minder interessant worden als er geen vrije wil bestaat, maar ook dat elk wetenschappelijk bewijs dan niets anders is dan een zinloos ritueel, of een natuurverschijnsel.
De geschiedenis
Wiche biedt zijn lezers een historisch overzicht van de discussie over de vrije wil. Hij laat deze beginnen bij Aristoteles (384 v.j. – 322 v.j.), deze is volgens Wiche een pleitbezorger van de vrije wil. Met een grote stap komen we vervolgens in de 17e eeuw terecht waarin Thomas Hobbes (1588 – 1679) de vrije wil ontkent maar niet de verantwoordelijkheid. Hobbes is een materialist, maar hij erkent dat bewuste handelingen een voorstelling in de geest nodig hebben en daar zit de verantwoordelijkheid. We kunnen nadenken over de vraag of we iets wel of niet moeten doen. Spinoza (1632 – 1677) ontkent de vrije wil, want alles wat we doen is een reactie op onze omstandigheden (bladzijde 55). Wij zijn ons hiervan echter niet bewust. We zijn vrij voor zover we ons door de rede laten leiden. Net zoals Hobbes beweert David Hume (1711 – 1776) dat we meestal vrij zijn om te doen wat we willen. Hobbes beweert echter bovendien dat onze wil niet vrij is, maar Hume is het daar niet mee eens. We hebben immers een natuurlijk gevoel voor wat goed en wat slecht is. Dit maakt dat we kunnen kiezen hoe we met een bepaalde situatie om willen gaan en daarvoor zijn we verantwoordelijk.
Immanuel Kant (1724 – 1804) houdt vol dat we het vermogen hebben om spontaan het initiatief te nemen en noemt dit de transcendentale vrijheid van de wil (bladzijde 72). Hieruit volgt dat we, hoewel we praktisch en feitelijk gezien de neiging hebben ons aan de omstandigheden aan te passen, hier uit eigen beweging van kunnen afwijken. Daarom zijn we verantwoordelijk, want als we passief blijven zijn we wel degelijk schuldig. Kants wilsvrijheid gaat daarom samen met het determinisme.
Arthur Schopenhauer (1788 – 1860) won een prijs met een boek over de vrije wil. De vrije wil is er wanneer je handelt zonder dwang. Dat je het doet bewijst dat je het wilt, maar achteraf weet je wel dat je niet anders had kunnen willen, (bladzijde 85). Je karakter bepaalt wat je doet en dat is onveranderlijk, je kent dit alleen niet.
Wiche is erg enthousiast over Hartmann (1882 – 1950), hij noemt hem samen met Heidegger de belangrijkste filosoof van de 20e eeuw (bladzijde 93). Zijn grote verdienste is dat hij de werkelijkheid opdeelt in vier verschillende sferen. In de materiële sfeer hebben we geen wilsvrijheid, maar in de geestelijke wel. Onze daden zijn gedeeltelijk oorzakelijk bepaald, maar ook door onze wil en die staat onder invloed van de rede. Een stuurman op zee wordt door de golven, de stroming en de wind een bepaalde kant opgedreven, maar hij kan door te sturen toch daar komen waar hij wil.
Vervolgens komen Wiche in onze tijd terecht. Hij bespreekt de ideeën over de vrije wil van Peter Strawson (1919 – 2006), Daniel Dennett (1942 – 2024) en Maureen Sie (professor aan de Universiteit van Tilburg). In het algemeen gaan deze niet zozeer uit van een analyse van de vrij wil op zich, maar van de dagelijkse ervaring van het kiezen tussen verschillende handelingen. Strawson wijst erop dat vrije wil en verantwoordelijkheid gebaseerd zijn op de manier waarop we met elkaar omgaan en Sie vult aan dat de manier waarop we elkaar over ons gedrag aanspreken daarbij een belangrijke rol speelt. Volgens Dennett is de vrije wil een beschavingsproduct. Hij wist erop dat we ons vrij voelen om te kiezen en dat we ons altijd kunnen voorstellen dat we evengoed iets anders hadden kunnen doen. Blijkbaar vergeet hij dat we onszelf vaak voord e gek houden. Hij is erg positief over de keuzevrijheid en beslissingsbevoegdheid van de mens (bladzijde 119).
Is de vrije wil nu gered?
Het valt niet te verwachten dat toekomstig filosofisch, neurowetenschappelijk of gedragswetenschappelijk onderzoek antwoord zal geven op de ongelooflijk ingewikkelde vraag of het determinisme waar is, zeker in de nabije toekomst niet. Toch mogen we met recht spreken van de redding van de vrije wil. Want we kunnen in ieder geval staande houden dat iemand die willens en wetens een handeling verricht, aantoonbaar verantwoordelijk is voor deze daad. Of er tegelijkertijd sprake is van een robuuste wil hangt af van de omstandigheden. Fiets ik impulsief door een rood stoplicht, dan heb ik wel voldoende vrije wil, maar geen robuuste vrije wil. En iemand die niet alleen willens en wetens handelt, maar bovendien weloverwogen op basis van goede redenen ken ik een robuuste vrije wil toe. Daarnaast zijn er allerlei gevallen waarbij het moeilijk is om uit te maken of de handelende persoon kon bogen op een robuuste vrije wil (bladzijde 134).
Of Wiche echt de eerste is die de vrije wil heeft gered valt nog te bezien. Hij baseert zich uitsluitend op boeken van een bepaalde filosofische richting in het Nederlands en Engels en enkele in het Duits. Van wat er in de andere talen is verschenen heeft hij totaal geen benul. Zijn historisch verslag is eveneens nogal eenzijdig en beperkt. Zo is de discussie over de vrije wil veel ouder. In Plato’s dialogen bespreekt Socrates (470 – 399) herhaaldelijk de vrijheid van de wiḷ. Verder zijn er drie onderwerpen die ik heb gemist: de vraag naar het toeval of contingentie, de chaostheorie en de recente twijfels aan wilsvrijheid door wetenschappelijk onderzoek. Het determinisme gaat er immers van uit dat er geen toeval bestaat, ze kijken als het ware vanuit het oog van God naar de wereld. God begrijpt alles en vindt alles goed. Zo is het idee van een universele wetenschap ontstaan. Nu kunnen mensen nooit zover komen, zelfs als ze met velen samenwerken en de resultaten van hun werk opslaan. De wetenschap zal nooit de waarheid kennen. Het determinisme blijft dus een metafysische veronderstelling. De chaostheorie bewijst wiskundig dat een systeem onvoorspelbaar wordt als het meer dan een miljoen mogelijkheden heeft. Wetenschappelijk onderzoek heeft ten slotte aangetoond dat onze hersenen al signalen geven over wat we gaan doen voordat we bewust een beslissing hebben genomen. Aan de andere kant zijn we nooit helemaal vrij om te doen wat we willen, want elke wil is een vereenzelviging met een beperkt en partijdig bestaan dat door omstandigheden beïnvloed wordt. Boeddhisten noemen dit samsara. Hartmann kan dan wel zeggen dat de stuurman kan bijsturen, maar dit geldt zeker niet altijd. Als deze overboord slaat heeft hij niets meer in te brengen.
Dit is dus niet het beslissende boek over de vrije wil. Het is wel een interessante historische en uitgebreide studie en Wiche heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt. Dit wreekt zich een beetje als hij Kant bespreekt, want dit hoofdstuk is moeilijk geschreven en onvolledig. In het algemeen schrijft Wiche niet erg toegankelijk, het boek heeft nog te veel het karakter van aantekeningen van een studie. Niettemin is het een heel verdienstelijke poging waarin de lezer goed ingevoerd wordt in de discussies over de vrije wil zoals deze in Angelsaksische kringen plaatsvinden.
Siebe zegt
Bedankt.
Ik denk niet dat we kunnen zeggen dat we zelf beslissen hoe we zaken beleven. Neem de beleving dat je als een soort mentale entiteit-Ik bestaat die ziet, hoort, voelt, kent, zaken beleeft. Als homunculus in het hoofd. Die beleving is er maar bepaal je dat zelf? Lijkt me niet. Boeddha leert dat bij zintuiglijk contact anusaya/neigingen worden getriggerd en hun informatie kleurt dan de beleving. Het kleurt de beleving met emotie, met visies, en met verbeelding/voorstellingen.
Als je over de beleving niet echt de baas bent, ben je dan ook helemaal niet de baas over de plannen, intenties, het spreken en de acties die weer voortvloeien uit hoe je iets beleeft? Ik meen van wel tot op zekere hoogte want de menselijke ervaring is ook dat beleving nogal iets grilligs is, vooral qua emoties, stemmingen. Als het weer, en wij mensen leren toch wel dat grillige innerlijke klimaat niet altijd even serieus te nemen ook vanwege besef van diens veranderlijkheid.
Dus beleving is ons ook niet altijd helemaal de baas.
Lastiger wordt het denk ik wel met bijvoorbeeld de beleving dat je als een soort mentale entiteit Ik dingen voelt, ziet, hoort, beleeft, kent. Dat valt niet zo makkelijk te negeren. Dat is nogal dwingend aanwezig in de beleving.
In boeddhisme zie ik zoiets terug. Een begoochelde belevingswijze is een vertekende. Vertekend in de zin dat er nooit een mentale entiteit Ik is die voelt, ziet, beleeft. Dus ook niet een entiteit die zaken kan bezitten als wijsheid, liefde, gezondheid, geluk, vrede etc. Maar goed, hoe dwingend is die perceptie van de homunculus Ik wel niet? En hoe vrij zijn we dan hierin?
Als de belevingswijze van een mentale entiteit Ik die zaken beleefd niet door mij gewild is, en ik kan niet aan die indruk ontsnappen, dan is er toch ook geen vrijheid?
De Boeddha leert de ontsnapping en heeft die gerealiseerd lijkt me.
Maar goed, dit is niet echt een filosofische beschouwing maar waarschijnlijk ook meer een praktische.
Henk van van Kalken zegt
De vrije wil is naar mijn overtuiging een volstrekte illusie. Van elk concept, van elke beslissing, voor elke voor- en afkeur bestaat een opslag in de hersenen. En als dat een keer niet aanwezig is, is er de associatie met gerelateerde concepten en stelt het brein je beloningsstofjes in het vooruitzicht. Zelfs als je een keer – bewust en geforceerd – met een habitueel patroon breekt spiegelt het neuronale systeem beloningen voor. En dat volgen we geautomatiseerd. Tijdens een ontologische training zei een trainer ooit: ‘Stimulus-response machines, that’s what we are. En tijdens de training kon ik dat ervaren. Niet door het lezen van een boek van 168 pagina’s, maar door de helderheid van de directe ervaring. Niet voor niets wordt het brein in het boeddhisme wel ‘De koning van lichaam en denkende geest’ genoemd.