Aandacht is een belangrijk begrip in onze meditatie-beoefening. En als we goed ‘kijken’ (Zélf kijken. Niet door de ogen van een ander!) bemerken we dat élk moment een meditatiemoment kan zijn. Beter: dat élk moment een Dhamma-moment is.
Onze meditatiebegeleider Johan sloot de stille meditatiesessie in Ehipassiko-Mechelen af met een bijzondere tekst.
Het verhaal gaat over Jon Krakauer die als jonge snaak een levensgevaarlijk avontuur tot een goed einde wil brengen: het beklimmen van de noordzijde van de Devils Thumb, een hoge berg in Alaska.
Hij zal uiteindelijk niet slagen in zijn opzet maar hij heeft zijn klimervaring uitmuntend beschreven in zijn boek ‘Into the Wild’, dat over een andere jonge man gaat, een zekere Chris McCandless, die zijn avontuur helaas niet overleefde in de wildernis van Alaska,
De tekst die Johan ter reflectie aanbood gaat als volgt:
‘Het traject liep steil omhoog en was zo onbeschut dat ik er duizelig van werd. Onder mijn schoenzolen liep de wand duizend meter naar beneden tot aan het vuile, door lawines getekende keteldal van de Witches Gauldron gletsjer.
Boven mij rees de wand dwingend omhoog naar de rand van de top, loodrecht achthonderd meter daarboven. Elke keer dat ik een van mijn pickels in het ijs sloeg werd die afstand vijftig centimeter korter.
Het enige wat mij vasthield aan de bergwand, het enige wat mij vasthield aan de wereld, waren twee dunne punten van chroommolybdeen, die iets meer dan een centimeter in een laag bevroren water staken; toch begon ik mij onder het stijgen steeds meer op mijn gemak te voelen.
In het begin van een moeilijke beklimming, vooral een moeilijke solobeklimming, voel je voortdurend de afgrond aan je trekken. Het kost een enorme inspanning van de geest om dat te doorstaan; je durft je waakzaamheid geen moment te laten varen.
De sirenenzang van de afgrond maakt je gespannen; je bewegingen worden er weifelachtig door, onhandig, niet soepel meer. Maar bij het verder klimmen raak je gewend aan dat onbeschut zijn, raak je gewend aan de omgang met het noodlot, begin je te geloven in de betrouwbaarheid van je handen en je voeten en je hoofd. Begin je weer vertrouwen te krijgen in je beheersing.
Geleidelijk aan wordt je aandacht zo geconcentreerd dat je geen erg meer hebt in geschaafde knokkels, kramp in je kuiten, de druk van volgehouden aandacht. Als in trance doe je wat je doen moet; de beklimming wordt een droom met open ogen. Uren gaan als minuten voorbij. De voortdurend groeiende ballast van het dagelijks bestaan—het sussen van je geweten, de onbetaalde rekeningen, het stof onder de zitbank, de niet te ontvluchten gevangenis van je genen—dat alles wordt tijdelijk vergeten, uit je gedachten gebannen door een overweldigende doelgerichtheid en het belang van het werk waar je mee bezig bent.
Op zulke momenten voel je iets wat op geluk lijkt in je borst, maar het is geen gevoel waaraan je dan echt houvast kan ontlenen.
Bij het soloklimmen wordt de hele zaak door bijzonder veel lef bij elkaar gehouden en dat is niet de meest betrouwbare lijm. Op de noordwand van de Thumb merkte ik later op de dag dat die lijm weer los kon raken met één zwaai van mijn pickel.’