Van poëzie bezeten,
door demonen besprongen,
rotten de woorden
bij hun geboorte,
en liederen worden aas voor de honden.
Gerrit Achterberg, Misgeboorte
En toen kwam de dag dat hij na meer dan een halve eeuw geschiedenis definitief afzwoor als sluier van verwarring.
Hij had een bevrijdende ervaring terwijl hij zich laafde aan literatuur van alle talen en alle tijden.
Het leek wel Pinksteren.
Voortaan alleen dit.
En God zag dat het goed was. Er brak een nieuwe dag aan.
Een levensfase voorbij. Als student nam hij deel aan een groepje dat op sommige zondagen aan vergelijkend warenonderzoek deed bij steeds een andere kerk, hoe strenger en bevindelijker, hoe beter.
Met andere kornuiten met jasjes en dasjes streek hij in de banken neer tussen EO-maagden met zomerjurkjes die pikant opwaaiden wanneer sporadisch een windvlaag door de ruimte trok. Van de kansel oreerde een of andere orthodoxe predikant over ware en valse religie.
Na de ochtenddienst laafden zij zich bij een van hen thuis aan een vakkundig bereid lam en kwamen ‘s middags enigszins beneveld van de wijn terug in de kerk voor de catechismusdienst.
Bij hun binnenkomst veegden kuise moeders snel plooien plat tot over de blote knieën van hun stiekem lonkende dochters, maar dominee en ouderlingen leken zich minder van de wijs te laten brengen door de wegen van de wereld.
Bij de chocoladeketel en de water- en melkkaraf kweekt men immers geen geslacht van kloeke calvinisten.
Eerst de zonde, dan het berouw. In die volgorde.
Met onze dhamma is het in wezen niet anders: ook deze wordt platgetreden door mopperende moraalridders en benepen burgermensen.
Ja, inderdaad. Een valse religie waarin de vitaliteit van het echte leven wordt gesmoord in de ban van een achtvoudig pad en de gepureerde legende van een oude yogi die kon redeneren als een Socrates, maar van wie niemand kan staven dat de verhalende traditie hierover teruggaat tot de veronderstelde oerstichter.
Oordelen schijnt verder niet te mogen, behalve als het jezelf toevallig uitkomt.
Ga de vloer toch boenen, luitjes!
Uit belangstelling had hij een keer aan zijn moeder gevraagd: “Stond er, toen jij opgroeide, wel eens jazzmuziek op bij jullie thuis?”
“Nee jongen, dan zette je oma de radio resoluut uit. Want dat was negermuziek.”
Dezelfde oma die later eiste dat de televisie uitging wanneer Barend Servet op de buis kwam.
Wie maakt er in zijn leven nou echt, echt een breuk met de conventie mee? Een ware Umwertung aller Werte?
En hoe herken je dit moment?
En als dit op je pad komt, wanneer dan?
Bij hemzelf gebeurde het pas laat, maar beter laat dan nooit.
Een beetje kerkelijk warenonderzoek is eerder olijk kwajongensgedrag; het komt nauwelijks in aanmerking voor een heuse conventiebreuk.
Terwijl zijn oma vóór zijn geboorte jazz wegdraaide, was een naoorlogs tijdperk aangebroken van experimentele poëzie en experimentele kunst. Alles mocht, wat uit het buitenland tot dusver aan de blanke top der duinen nauwelijks tot de brave burgerij was doorgedrongen, laat staan geaccepteerd.
Maar niemand had het er met hem over. Niemand, ooit.
Ja, over Cuba ging het. En over Kennedy. Zij het niet over Bernhard. Is het vak geschiedenis ooit een bron van bevrijding geweest?
Nu schuifelen bejaarden op kortingstarief traag langs het werk dat in het Amstelveense COBRA-museum wordt tentoongesteld, zonder de kracht van de omverwerping aan den lijve te ondervinden die zulke beeldende kunst in haar eigen tijd tot uitdrukking bracht.
Voorbij, voorbij. Voorbij de valse boeddhistenreligie ook.
En kan een scribent in deze krant of wie dan ook daadwerkelijk meepraten over oorlog en vrede, wanneer deze zijn handen niet in de modder heeft gedoopt en zelf niet op de een of andere manier met het bijltje heeft gehakt?
Terreur tegen terreur, schreef Bert Schierbeek over zijn verzetservaring tijdens de Tweede Wereldoorlog – is dit ook in de grote mensenwereld van nu niet een Menschliches, Allzumenschliches motief voor een spiraal van geweld?
Eerst komt de verscheuring van het innerlijke conflict over het eigen aandeel in het lijden van de ander en de wereld. Dan misschien, misschien de compassie. En zo ja, dan altijd in die volgorde.
Er is geen delen zonder breken.
Als de norm is de Hartsutra te léven in plaats van ritueel te reciteren, dan zijn velen ons voorgegaan die nooit een slabbetje hebben gedragen of op een mat hebben zitten zitten.
Boeddhisme zonder boeddhisme kent talloze wegbereiders die in één ademtocht de andere oever aandoen.
En God, de God die Auschwitz, Srebrenica en meer van dien aard al veel vaker had aanschouwd, vond dat het even welletjes was zo, en maakte aanstalten zich terug te trekken voor zijn gebruikelijke middagdutje. Hij zette de radio uit, in zichzelf mompelend dat nieuws over het eeuwige gedonder in het mensenrijk toch nergens goed voor is.
Voor als hij wakker werd, legde hij een mooie dichtbundel klaar.
De bladwijzer lag op pagina 922:
De mens is voor een tijd een plaats van God.
Houdt geen gelijkteken nog iets bijeen,
dan wordt hij afgeschreven op een steen.
De overeenkomst lijkt te lopen tot
deze voleinding, dit abrupte slot.
Want God gaat verder, zwenkend van hem heen
in zijn miljoenen. God is nooit alleen.
Voor gene kwam een ander weer aan bod.
Wij zijn voor hem een vol benzinevat,
dat hij leeg achterlaat. Hij moet het kwijt,
al de afval, met zijn wezen in strijd.
Sinds hij zich van de schepping onderscheidt,
gingen wij dood en liggen langs het pad,
wanneer niet Christus, koopman in oudroest,
ons juist in zo’n conditie vinden moest;
alsof hij met de Vader had gesmoesd.
Gerrit Achterberg, Deïsme