God voorbij. Boeddha voorbij. Zen voorbij. Bevrijdingsdag.
Waar in het drassige water duizend lotusbloemen bloeien, verwelkt in de dalen en op de velden de boeddhagod.
Waarom dus blijven zij hun canon aanroepen als het evangelie, hun boeddhagod buiten zichzelf plaatsen?
Zoek geen boeddhisme, vernieuw je wortels in je eigen cultuur, riepen de rondreizende leeuwentemmers in koor. Maar het publiek luisterde niet en staarde zich verlekkerd blind op het circusvertoon.
Zij waren de bijbel en de kerk nog niet voorbij.
Waarom hebben zij god zo diep in hun gedachten, dat de angel nooit uit dit vergif komt?
Niet van brood alleen leeft de mens, maar van ieder woord dat uit bevrijding voortkomt.
Zij namen hun mythe echter niet voor een fijnverweven verhaalstructuur, maar voor waarheid aan.
Een geloofsact verhuld onder een onvoldragen sluier van rationalisme, al hebben rationalisme en zijn producten (zoals technologie) altijd religieuze tegenkrachten opgeroepen.
Deze verkiezen wij sinds het tijdperk van ontdekkingsreizen en wetenschappelijke revoluties echter grotendeels uit ons geschiedverhaal weg te vlakken, tot verwarring en onbegrip over onszelf en onze medemensen.
Van verre doet het Spaanse licht je scherper zien. Zo dichtte Lucebert op zijn poëtische nemesis, Willem Kloos:
waarom was je god zo diep in je gedachten
en waarom liep hij niet gewoon op straat
met gewoon een paar ogen hardharen vachten
en gewoon twee handen die de armen dragen
een paar armen aan het tandsteen van de aster
of het maagre handbeen van de roos
oh kloos je was een slechte rechter
en erger nog je was de slechte dichter
die aan de rechterhand des heern die had het door:
De Vrede graast de Kudde voor
Uit: Het mirakel van Monte Carlo, in: De Gids, jaargang 114 (1951)
De meester klingelde het belletje.
“Wat is je naam?”
“Mahayana.”
“Wat eet je als ontbijt?”
“Mahayana.”
“Wat is onderricht?”
“Mahayana.”
Gaat henen en vermenigvuldigt de geest, mompelde de meester verzonken op zijn stok.
Hij nam het belletje en klingelde opnieuw.