In de vorige talk noemde ik mededogen een van de thema’s die ik vaak terugvind in dat rijk geheel van stromingen dat we het boeddhisme noemen. Een andere rode draad is grondeloosheid. Het is een recente term, maar hij kan dienst doen als een nuttige algemene benaming voor verschillende termen in verschillende boeddhistische tradities, zoals leegte, niet-zelf, afhankelijk ontstaan, de middenweg…Maar waar mededogen ons meteen tegemoet komt in de glimlach van een boeddha, is grondeloosheid op het eerste gezicht minder opvallend.
Een interessante illustratie vind ik in een artikel van David McMahan (link). Hij bespreekt de Satipatthana Sutta (MN 10) als een uiteenzetting van doelen die bereikt moeten worden, filosofische concepten die je moet beheersen, emoties en intenties die je moet cultiveren. Vervolgens analyseert hij hoe deze tekst in het vroege India heel anders werd begrepen dan in onze moderne wereld. Het is een goed gedocumenteerde en onderbouwde theoretische analyse.
Maar dan voegt hij, verrassend, een postscriptum toe waarin hij een heel andere wending neemt. Hij bekent dat er in de Prajnaparamita Sutras, ook een versie van de Satipatthana Sutta te vinden is, waarin dezelfde elementen worden opgesomd. Maar telkens wordt er aan toegevoegd dat het allemaal conceptuele constructies zijn zonder inherente essentie, waar je je niet kunt aan vastklampen. Al deze doelen en concepten zijn grondeloos.
McMahan noemt het een belangrijke doctrinaire omslag. Voor mij voelt dit niet als een omslag maar als de manier waarop het altijd al bedoeld was. Zijn artikel klinkt alsof iemand een nauwgezette beschrijving geeft van een fles wijn om dan, totaal onverwacht, te ontdekken dat er ook een vloeistof in zit, met een heerlijk aroma. Misschien kun je er zelfs van proeven. Maar ik ben natuurlijk een zenleraar en zoals McMahan zegt: ‘Sommige zenliteratuur voert deze deconstructieve aanpak tot het uiterste door’.
Maar grondeloosheid werd niet uitgevonden door Zen, noch door Nagarjuna, noch in de Prajnaparamita literatuur. Het was er vanaf het prille begin. De allereerste gedachte die aan de Boeddha wordt toegeschreven na zijn ontwaken is: ‘Maar deze generatie verheugt zich in alaya, wordt gegrepen door alaya, geniet van alaya.’ (MN 26).
Ik heb ‘alaya’ hier bewust onvertaald gelaten. De gebruikelijke vertaling is ‘gehechtheid’. Ik ben de Pali-tekst gaan opzoeken omdat ik het een vreemde zin vond. Mensen verheugen zich meestal in waar ze aan gehecht zijn, niet in de gehechtheid op zich. Maar de eerste betekenis van alaya is ‘verblijfplaats’. Waar zijn we meer aan gehecht dan aan de plaats waar we staan, letterlijk of figuurlijk, de grond onder onze voeten?
De Boeddha gaat verder: Het idee van een vaste grond ontstaat maar vanuit onze onwetendheid en onze behoeften. Het is de klassieke formule van het afhankelijk ontstaan. Het besef dat er niet écht een vaste grond onder onze voeten is, is een harde noot om te kraken.
In latere sutta’s noemt hij het de drie kenmerken van het bestaan: dukkha, anicca, anatta. Het is de eenvoudige ervaring dat de werkelijkheid onbevredigend, vergankelijk en zonder vaste kern is. Eigenlijk is het helemaal niet zo moeilijk om te zien, maar wel moeilijk om te slikken.
Het is de simpele vaststelling dat er geen zekerheden zijn. Er is geen zekerheid dat ik morgen nog leef. De kans bestaat dat ik al dood ben als deze tekst jou bereikt. Ik ken geen enkele andere leer die grondeloosheid op die manier als uitgangspunt neemt in plaats van het te verbloemen. Maar maak je geen zorgen. McMahan maakt in het eerste deel van zijn artikel duidelijk, dat het boeddhisme, voor wie dat wil, genoeg grond biedt om op te staan.
Er is nog een andere ontsnappingsroute. Het mystificeren van grondeloosheid, als een heel bijzondere mystieke ervaring, die slechts enkelen kunnen bereiken, na lange en moeizame jaren van meditatie. Ik moet toegeven dat de Zen-traditie hier mede schuldig aan is. Maar dat is niet mijn opvatting van Zen. Een recente ontwikkeling is het onderzoek naar de effecten van psychedelica. Sommige onderzoekers vragen zich af of deze middelen ons kunnen helpen om dit soort mystieke ervaringen te bereiken.
Maar het is allemaal veel eenvoudiger dan dat. Zijn we bereid om te kijken en te zien wat voor de hand ligt? Ik ben me ervan bewust dat dat veel angst kan oproepen, maar wegkijken is meestal niet de beste strategie. Dit is waar onze meditatiepraktijk over gaat: de bereidheid om te kijken en het ontdekken van een basisvertrouwen dat dit mogelijk is, zelfs als er geen grond is.
Grondeloosheid is geen nihilisme. We hebben een grond nodig om te overleven, dus moeten we er een creëren, ook al is die tijdelijk en niet vast. Toen mijn kinderen nog thuis waren, hadden we vaak lange discussies aan de keukentafel over allerlei existentiële vragen. Het werd een running joke dat een van hen dan riep: ‘We gaan allemaal dood!’, waarop ik dan steevast antwoordde: ‘Ja, maar wat doen we in afwachting?’
Het is een gemeende vraag. Wat doen we in afwachting? Wat voor grond willen we dan creëren? Dat is waar mededogen opnieuw in beeld komt. De bereidheid om niet weg te kijken is al mededogen. Kunnen we van daaruit, zonder vaste grond, een wereld creëren die gebaseerd is op mededogen, en niet op het wanhopige streven om koste wat het kost onze behoeften te bevredigen?
Dat is de betekenis de eerste bodhisattva gelofte: Hoe talloos de levende wezens ook zijn, ik beloof ze alle te bevrijden. Ook dat is zen.