‘In de vertaling van de Atthakavagga wordt geregeld verwezen naar de ‘Muni’ als het na te streven doel in deze acht vroeg-boeddhistische sutta’s.
Wat moet verstaan worden onder het begrip ‘Muni’?’
Het begrip ‘Muni’ is een oud concept en dateert van vóór de pre-boeddhistische tijd. De term slaat op een zwijgzame, solitair levende asceet die gekenmerkt is door een bijzonder hoge graad van verinnerlijking, zelfbeheersing en terughoudendheid.
In India wordt het begrip ‘Muni’ nog steeds gebruikt om te refereren naar zieners, ‘heiligen’, asceten, monniken, heremieten…, vooral naar hen die de gelofte van ‘edele stilte’ hebben afgelegd.
In het boeddhisme wordt deze term gebruikt als epitheton voor de Boeddha (Sakyamuni—de Wijze van de Sakya-stam; Mahamuni—de Grote Wijze) maar vooral om pacceka-buddha’s te omschrijven.
Pacceka-buddha’s zijn Boeddha’s die op eigen kracht compleet en volkomen tot zelfrealisatie komen. Zij komen tot bevrijding door inzicht in de non-substantialiteit van de dingen (P. anatta).
Deze Boeddha’s zijn echter geen leraars: zij verkondigen hun inzicht niet aan anderen. Dit kan twee oorzaken hebben: ofwel beschikken ze niet over de noodzakelijke perfecties (P. paramis) om te onderwijzen; ofwel zijn er op dat moment in hun omgeving geen kandidaten aanwezig die beschikken over de nodige kwalificaties om de Dhamma te begrijpen. Pacceka-buddha’s worden soms ‘stille Boeddha’s’ genoemd.
Ria Kloppenborg:
‘One of the main characteristics of the Paccekabuddha’s life is his solitariness. Although groups of Paccekabuddhas are mentioned as living together in a community, this communal living is confined to the practical aspects of their life. It is not connected with the practise of meditation and progress on the way towards enlightenment. Progress has to be acquired individually and cannot be made in communion with others.’