De Hojoki is het geen historisch werk, hoewel het een ooggetuigenverslag lijkt. Het is een literair geschrift met een boeddhistische inslag. Kamo no Chomei schrijft over de vergankelijkheid der dingen, het lijden dat hiermee gepaard en hoe je je mogelijk kunt bevrijden van dit lijden. Dit is de rode draad, die zich uitdrukt in de metafoor van de stad, haar woningen en bewoners.
Hij baseert zich hierbij losjes op de vier waarheden* van het boeddhisme: 1) het bestaan is lijden; 2) de oorzaak van het lijden is begeerte; 3) aan het lijden komt een eind door een eind te maken aan begeerte; 4) het lijden kan worden opgeheven door het volgen van het achtvoudig pad. Dit is een pad van zuiver en vastberaden handelen en kent de volgende acht onderdelen: 1) volmaakt inzicht, gebaseerd op het begrijpen van de vier edele waarheden en de egoloosheid van het bestaan; 2) volmaakte intentie, d.w.z. afstand doen of loslaten, goede wil en niet-schaden van levende wezens; 3) volmaakt spreken, d.w.z. vermijden van liegen, kwaadspreken en roddelen; 4) volmaakt handelen, d.w.z vermijden van gedrag en handelen dat indruist tegen de goede zeden; 5) volmaakt levensonderhoud, d.w.z. vermijden van beroepen die andere wezens schaden, zoals slager, jager, wapenhandelaar, verkoper van verslavende genotsmiddelen, enz.; 6) volmaakte inspanning, d.w.z. bevorderen wat karmisch heilzaam is en vermijden wat karmisch onheilzaam is (karma in het kort: alle handelingen hebben een gevolg en bepalen hierdoor je toekomstige situatie en zijnstoestand); 7) volmaakte wakkerheid, d.w.z. voortdurend alert blijven op lichaam, spraak en geest, gevoelens, denken en objecten van gedachten; 8) volmaakte concentratie, d.w.z. de aandachtsconcentratie die zijn hoogtepunt vindt in meditatieve absorptie d.m.v. eenpuntige concentratie, met volkomen gelijkmoedigheid en waakzaamheid als uiteindelijke vrucht.
Maar Kamo no Chomei is geen leraar. Hij is vooral kluizenaar en schrijver, die zijn lezers er fijntjes op wijst dat het weinig nut heeft om je bezig te houden met uiterlijke opsmuk. Hoewel hij de boeddhistische leer aanhangt, geeft hij geen algemene richtlijnen waaraan je je maar beter kunt houden. Hij stelt in eerste instantie vragen, tijdloze vragen:
Zij die de macht hebben, zijn door en door hebzuchtig en zij die alleen staan in de wereld tellen niet mee. Bezittingen brengen veel zorgen met zich mee, armoede veel bitterheid. Als men zich op iemand verlaat wordt men tot zijn bezit. Wanneer men iemand onder de hoede neemt, wordt men meegesleept door affectie. Wie toegeeft aan de wereld doet zichzelf geweld aan. Wie niet toegeeft lijkt wel gek. Waar moet men wonen, wat moet men doen om voor heel kort het lichaam onder te brengen, voor even maar de geest rust te gunnen?
Na deze vragen – na alle ellende – vervolgt het geschrift met de beschrijvingen van de hutjes en plekken waar Kamo no Chomei heeft gewoond, zijn leefwijze en innerlijke overwegingen – in dezelfde beschrijvende, onthechte toon overigens – en worden de beelden heel anders. De huizen waarin hij heeft gewoond, worden naarmate hij ouder wordt steeds kleiner. Zijn laatste hutje meet slechts 3 x 3 meter en is 2 meter hoog.
Hoewel deze beschrijvingen van zijn hutjes, leefomgeving en manier van leven geen algemene leefregels bevatten, kun je wel een rode draad ontdekken: eenvoud. Kamo no Chomei volgt zijn neus. Is het weer goed en heeft hij zin, dan maakt hij lange wandelingen. Is het helder, dan klimt hij naar de bergtop – het mooie uitzicht kost niets. Hij plukt vruchten en bloemen, bezoekt tempels, steekt de rivier over, bezoekt het graf van een dichter en afhankelijk van het seizoen kijkt hij op de terugweg uit naar kersenbloesems of herfstkleuren. In zijn tijdelijk hutje is hij rustig en voelt hij geen angst: ‘Ik verlang slechts rust en vrede en verheug mij in het ontbreken van verdriet.’