Boeddha wees het godzijn van de hand. Zelfs de goden waren en zijn onderworpen aan de wet van karma, aan het rad van wedergeboorte. Pas als je ontwaakt, het zogenaamde zelf uitblust, zul je je ware rust vinden.
Vanzelfsprekend ontkende Siddhartha Gautama niet zijn eigen aanwezigheid. Maar er is geen apart zelf, iets in de mens. Hoogstens het ego van de mens. Een bundeling van gedachten en verlangens. Je kunt namelijk denken, geloven dat er een god(dellijke vonk) in jou huist maar is dat feitelijk ook zo? Vroeger dachten we dat het middelpunt van het heelal de aarde was…
We zijn potentiële boeddha’s maar innerlijk zal je niets vinden. Zoals in het zaadje van een appelboom geen boom zit, als je het zaadje openmaakt, zie je niets, behalve dat zaadje, toch?
Er is wel eens een beeld gevonden van klei, met een heuse gouden boeddha erin! Maar zo is het niet met de mens van vlees-en-bloed.
We zijn leeg maar het ego kan ons daarbij misleiden.
In de tijd van de Boeddha werd ook het atman onderwezen maar de Boeddha onderwees dat niet. Volgens de Indiase filosofie heb je atman en Brahman, zoals je een vonk hebt en het vuur of een druppelwater hebt en de oceaan.
De innerlijke vonk (atman) is een met Brahman, een en hetzelfde.
Maar Siddhartha bood niet deze hoop. Zei niet dat je er was, innerlijk. Want hij bood het pittige en praktische achtvoudige pad aan.
We dienen ons te ontdoen van het zogenaamde innerlijke zelf. Dat je niet meer in de wereld staat als: ik en de wereld, ik en de ander.
Als je leeg bent, kun je vol zijn van het moment. Kun je vol zijn van het leven zoals het is. Kun je van moment tot moment leven, zonder dat daarbij nog iets is in jou om zich ergens aan te hechten. Er is niemand en toch ben je volledig aanwezig. Niet apathisch maar met liefdevolle vriendelijkheid.
Amen.